M1 8-5

Deze les
- leer je dingen te vergelijken
- herhalen wij de tijd
- herhalen wij hoe je de weg wijst



1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Deze les
- leer je dingen te vergelijken
- herhalen wij de tijd
- herhalen wij hoe je de weg wijst



Slide 1 - Diapositive

de vijf zinnen van de dag
1. Eet smakelijk!
2. Heeft u gereserveerd?
3. Alstublieft, de menukaart.
4. Is alles naar wens?
5. Wat wilt u drinken?

Slide 2 - Diapositive

de vijf zinnen van de dag
1. Eet smakelijk!
Buen provecho
2. Heeft u gereserveerd?
¿Ha reservado?
3. Alstublieft, de menukaart
Aquí tiene el menú.
4. Is alles naar wens?
¿Está todo a su gusto?
5. Wat wilt u drinken?
¿Qué quiere beber?

Slide 3 - Diapositive

Ik ga werken
A
Voy a trabajar
B
Voy de trabajar
C
Vamos a trabajar
D
Vamos en trabajar

Slide 4 - Quiz

Ik ga op reis
A
Voy a viaje
B
Voy de viaje
C
Vamos a viajar
D
Voy en viaje

Slide 5 - Quiz

Wij gaan met de fiets
A
Vamos a bicicletar
B
Vamos de bicicleta
C
Vamos a bicicleta
D
Vamos en bicicleta

Slide 6 - Quiz

Juan gaat stappen
A
Va a copas
B
Vamos de copas
C
Va de copas
D
Va en copas

Slide 7 - Quiz

Ga jij met de auto?
A
Vas a coche
B
Vas en coche
C
Va en coche
D
Vas de coche

Slide 8 - Quiz

Jij gaat met je vader
A
Vas a tu padre
B
Vas en tu padre
C
Vas con tu padre
D
Vas de tu padre

Slide 9 - Quiz

Het werkwoord ir= gaan
ir
voy
vas
va
vamos
vais
van
a

de

en


con
ir a = gaan naar : voy a Cali
ir a + infinitivo: nabije toekomst: 
                               mañana voy a visitar el museo
ir de : in uitdrukkingen: ir de compras
            ir de vacaciones, ir de excursión, ir de copas,              ir de tapas, ir de fiesta.
ir en + vervoermiddel: ir en avión,    
          ir en coche, ir en bicicleta.....
          maar ir a pie/ ir a caballo
ir a pie
ir a caballo
ir con amigos, la familia, la empresa, la escuela....

Slide 10 - Diapositive

Trappen van vergelijking
Je vergelijkt twee of meer zaken met elkaar. 

Pedro is net zo oud als Maria.     =
Pedro is ouder dan Maria.            +
Pedro is jonger dan Maria.           -

Slide 11 - Diapositive

  • Más ...bijvoeglijk naamwoord... que (vergroten/meer)
  • Menos ...bijvoeglijk naamwoord...que (verkleinen/minder)
  • Tan ...bijvoeglijk naamwoord...como (net zo...als)

a) Mi casa es más grande que tu casa.
b) Su libro es menos interesante que mi libro. 
c) Violeta es tan simpática como Margarita.
Trappen van vergelijking

Slide 12 - Diapositive

¡Importante!
De volgende bijvoeglijke naamwoorden zijn onregelmatig in de vergrotende trap:

  • bueno/a wordt mejor                               (en dus niet más buen OF más mejor)
  • malo/a wordt peor                                     (en dus niet más mal OF más peor)
Voorbeelden:
Mi hermana es mejor que yo en matemáticas.
(Mijn zus is beter dan ik in wiskunde)

Slide 13 - Diapositive

Nuestra escuela es más pequeña que la universidad.



El sambal es más picante que el tomate.
Más ...bijvoeglijk naamwoord... que (vergroten)
bijvoeglijk naamwoord

Slide 14 - Diapositive

2. werkwoorden
más que +
menos que - 
 tanto como =

Yo trabajo ... tú

Slide 15 - Diapositive

3. onregelmatige vormen

bueno/a/os/as -         mejor(es)
malo/a/os/as -            peor(es)                                                       + que
grande(s) -                    mayor(es) (bij leeftijd!)
pequeño/a/os/as -    menor(es) (bij leeftijd!)


—->

Slide 16 - Diapositive

De overtreffende trap
  • EL/LA/LOS/LAS + zelfstandig nw (mag weg worden gelaten als duidelijk is waar het op slaat) + MÁS + bijvoeglijk naamwoord

Anita es guapa. Luisa es guapa. Pero Susana es muy guapa.
Dus: Susana es la (chica) más guapa. (het knapste meisje)

Uitzonderingen!
de beste = el/la mejor       
de slechtste = el/la peor     
de grootste (leeftijd) = el/la mayor   
de kleinste (leeftijd) = el/la menor 

Slide 17 - Diapositive

De absoluut overtreffende trap
- De overtreffende trap maak je met de woorden ísimo(s) / ísima(s)

Bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden op ísimo drukken een zeer hoge graad van een eigenschap uit, zonder dat er een verwijzing naar of een vergelijking met een andere zaak wordt gemaakt. Deze vorm komt overeen met het Nederlandse  zeer, uiterst, heel erg of een andere versterking. 

Bijvoeglijke naamwoorden die al een sterke eigenschap uitdrukken, zoals enorme, fantástico en excelente, kunnen niet met muy of met –ísimo worden versterkt. In plaats hiervan kan realmente worden gebruikt. 

Slide 18 - Diapositive

De absoluut overtreffende trap
Voorbeelden:

Frank me regaló un vino muy bueno = un vino buenísimo.
Adriana es una chica muy guapa = una chica guapísima.
Eduardo tiene amigos muy simpáticos = amigos simpatiquísimos.
Estas tareas son muy fáciles = tareas facilísimas.


El concierto fue muy fantástico / fantastiquísimo 🡺 El concierto fue realmente fantástico. 

Slide 19 - Diapositive

Trappen van vergelijking (1)

Slide 20 - Diapositive

Trappen van vergelijking (2)

Slide 21 - Diapositive

Trappen van vergelijking (3)

Slide 22 - Diapositive

Tarea
Wat?
Maak opdracht 6.06 op pag. 104-105
Hoe?
In tweetallen
Tijd?
10 minuten
Hulp?
boek
Eerder klaar?
Maak dan opdracht 6.07-6.08 op pagina 106-110

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

De tijd

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Tarea 6.09
Luisteropdracht
Streep het woord of de woorden die niet genoemd worden door.

Slide 27 - Diapositive

Tarea
Wat?
Maak opdracht 6.06
Hoe?
Individueel / in tweetallen
Tijd?
10 minuten
Hulp?
je buurman/-vrouw
Eerder klaar?
Maak dan opdr 6.09c-6.10 op pag 113-116

Slide 28 - Diapositive