Werkwoorden Periode 2

• Frans
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

Verbes?

zijn - hebben - maken/doen

zijn - hebben - maken/doen

de tegenwoordige tijd

Hoe werkwoorden leren?

werkwoorden zijn belangrijk voor de taal. Je moet ze kunnen dromen. Hoe?

- schrijf ze op in de juiste volgorde, zowel Nederlands als Frans. 

- herhaal ze in je hoofd/ zet je op een ritme en blijf herhalen.

- oefen op verbuga.eu

- maak voor jezelf een SO NL-FR

Hoe werkt verbuga.eu?

1. ga naar de site

2. kies bij temps > présent

3. kies bij verbes irréguliers : avoir + être+ faire

4. kies bij verbes réguliers: aimer(houden van) + parler (praten)+ partir (vertrekken) + sortir (uitgaan)

5. kies 'au hasard' en vink aan Nederlands-Frans

6. klik op confirmer en oefenen maar!

www.verbuga.eu

Avoir = hebben

j'

tu

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

ai

as

a

avons

avez

ont

être

=

 zijn

Sleep de juiste vorm van aller naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

tu

je/j'

es

sont

est

êtes

sommes

suis

faire

=

 maken/

doen

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

tu

je/j'

fais

font

fait

faites

faisons

fais

pouvoir

=

 kunnen

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

tu

je/j'

peux

peuvent

peut

pouvez

pouvons

peux

vouloir

=

 willen

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

tu

je/j'

veux

veulent

veut

voulez

voulons

veux

Regelmatige werkwoorden 

op ER

Je

Tu

Il

Nous

Vous

Ils

E

ES

E

ONS

EZ

ENT

Regelmatige werkwoorden 

op ir

Je

Tu

Il

Nous

Vous

Ils

S

S

T

ONS

EZ

ENT

- 3 letters

wij willen

1. Nous sommes
2. nous voulons
3. nous pouvons
4. vous voulez

zij kunnen

1. ils peuvent
2. ils vont
3. ils veulent
4. ils font

jullie doen

1. nous faisons
2. vous faites
3. ils font
4. vous avez

jij speelt

1. tu joue
2. tu jout
3. tu jous
4. tu joues

zij vertrekt

1. ils partent
2. elle parte
3. elle part
4. il part

vertaal:
1. ik kan
2. hij wil
3. jij doet

vertaal:
1. wij doen
2. jij gaat
3. zij kunnen

Vervoeg:
manger 1. tu
adorer 2. ils
présenter 3. nous

Vervoeg:
partir 1. tu
sortir 2. ils
servir 3. je

passé composé

hulpwerkwoord (avoir of être)

+

voltooid deelwoord

voltooid deelwoord

être      été

avoir     eu

pouvoir  pu

vouloir    voulu

faire         fait

aller        allé (met être)

ik heb gekund

1. j'ai voulu
2. j'ai pu
3. j'ai fait
4. je suis pu

wij hebben gemaakt

1. vous avez fait
2. nous avons voulu
3. nous avons fait
4. vous avez pu

jullie hebben gewild

1. vous avez pu
2. nous avons voulu
3. nous avons fait
4. vous avez voulu

jij hebt gehad
zij zijn gegaan

Franse woordjes
apprendre 1

wij spelen muziek tijdens(=pendant) de finale

Zij fietsen naar (=à) het stadion voor (=pour) het toernooi

de passie is knutselen en zwemmen