Na deze les weten jullie wanneer je komma's, aanhalingstekens en dubbele punten moet gebruiken en kunnen jullie een citaat weergeven.
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2
Cette leçon contient 17 diapositives, avec diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?
Oftewel, wat is het doel van deze les?
Na deze les weten jullie wanneer je komma's, aanhalingstekens en dubbele punten moet gebruiken en kunnen jullie een citaat weergeven.
Slide 1 - Diapositive
Wat gaan we doen?
Even een terugblik/voorkennis:
Wat weten jullie nog van het gebruik van hoofdletters?
Slide 2 - Diapositive
Wanneer een hoofdletter?
bij namen:
• bij aardrijkskundige namen
• bij woorden die van namen zijn afgeleid: Engels, Tilburgse,
• bij straatnamen:
• bij namen van producten:
Slide 3 - Diapositive
Je zet een komma in een zin • tussen twee persoonsvormen: Als je band lek is, moetje even naar school bellen;
• tussen delen van een opsomming: Ik lust geen andijvie, boerenkool en zuurkool;
• na een naam of uitroep aan het begin van een zin: Selma, waar is je zus?;
• voor doordat, nadat, omdat, terwijl, want, voordat, zodat, zodra.
Slide 4 - Diapositive
Je gebruikt aanhalingstekens als je iemands woorden letterlijk weergeeft.
Dit heet een citaat. Bijvoorbeeld:
Loïs antwoordde: ‘Ik vond die film heel erg goed!’
Slide 5 - Diapositive
Je gebruikt een dubbele punt
• voor een opsomming: Ik houd van de volgende sporten: schaatsen, wielrennen en skeeleren;
voor een citaat: Sharon gilde: ‘Ik weet niet of ik dat durf!’;
• voor een uitleg: Dat boek is echt goed: je leeft helemaal mee met de hoofdpersoon
Slide 6 - Diapositive
Leestekens bij citaten Als het citaat voorop staat, gebruik je geen dubbele punt.
Bijvoorbeeld: ‘Morgen heb ik weer een wedstrijd,’ zei Anton.
Je schrijft geen komma na het citaat als het citaat eindigt met een uitroepteken of vraagteken.
Bijvoorbeeld: ‘Ik weet niet of ik dat durf!’ gilde Sharon bij de achtbaan. ‘Heb jij morgen ook een afspraak met je mentor?’ vroeg de docent.
Slide 7 - Diapositive
Even checken.
Wie vertelt mij in het kort, wat er zojuist is verteld?
Geen vingers! Ik geef de beurt aan ......................................
Slide 8 - Diapositive
Nu zelfstandig aan de slag
Wat nu?
Nogmaals doorlezen theorie blz. 230
Opdrachten maken 1 t/m 4 en 6 blz. 230-231
Bespreken opdrachten en evaluatie van de les
Slide 9 - Diapositive
OPDRACHT 6 T/M 9= SPELLING
CONTROLEREN
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
Als je een tekst hebt geschreven, is het goed om achteraf de spelling te controleren.
Bij ‘gewone’ woorden let je vooral op slordigheden: – Heb je geen letters vergeten of omgewisseld? – Beginnen alle namen met een hoofdletter?
Slide 15 - Diapositive
Werkwoorden controleer je met de regels voor de werkwoordspelling: – Welke werkwoorden zijn allemaal persoonsvormen? – Zijn de persoonsvormen geschreven volgens de regels? – Zijn de andere werkwoorden juist gespeld
(zo eenvoudig mogelijk)?
Voor moeilijke woorden gebruik je de spellingcontrole van je computer. Je kunt ook een woordenboek of woordenlijst raadplegen. Houd er wel rekening mee dat de spellingcontrole wel eens fout zit. Soms markeert hij een goed woord als fout.