Klare taal les 12 - Bijvoeglijk naamwoorden

Klare taal les 12 - Bijvoeglijk naamwoorden
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2ISK

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Klare taal les 12 - Bijvoeglijk naamwoorden

Slide 1 - Diapositive

Groep 1
Hlib
Hazem
Nour
Roni
Meti
Essa
Groep 2
Andrei
Ermyas
Anisa
Hamed
Mohammad Abbas
Mohammad Hammami
Mia 
Darii

Slide 2 - Diapositive

Wat gaan we vandaag doen?
Voor groep 2 ga ik uitleg geven over bijvoeglijke naamwoorden. 
Groep 1 gaat zelfstandig aan het werk met voorzetsels en telwoorden.

Eerst wil ik van groep 1 weten, wat hebben we vorige keer gedaan?

Slide 3 - Diapositive

Verkleinwoorden
  • We maken verkleinwoorden van zelfstandig naamwoorden en telwoorden. 
  • Om aan te geven dat iets lief, leuk, gezellig, schattig of klein is. 

Slide 4 - Diapositive

Regels verkleinwoorden
  • We gebruiken meestal -je. 
  • Na een l, n, w, r of een klinker komt -tje. 
  • Na een m komt -pje. 
  • Sommige woorden krijgen -etje. 
  •  Brilletje, sterretje, mannetje, ringetje, nulletje, bonnetje, weggetje, bruggetje en spelletje.

Slide 5 - Diapositive

Bijvoeglijke naamwoorden

Slide 6 - Diapositive

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 7 - Question ouverte

Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
  • Het zijn woorden die vertellen hoe iets is
  • De rode rozen -  De rozen hebben een rode kleur
  • De kleine jongen - De jongen is niet groot
  • De hoge golven - De golven zijn hoog 

Slide 8 - Diapositive

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Het meisje is lief
A
Het
B
Meisje
C
Is
D
Lief

Slide 9 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
De tafel is rood.
A
De
B
tafel
C
is
D
rood

Slide 10 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
De school is groot.
A
De
B
school
C
is
D
groot

Slide 11 - Quiz

Regel 1
  • Als het bijvoeglijk naamwoord voor het zelfstandig naamwoord staat, komt er een -e achter.  
  • Let hierbij wel goed op de spelling!
Voorbeelden:
  • De rozen zijn mooi - De mooie rozen
  • De man is dik - De dikke man
  • Het raam is vies - Het vieze raam

Slide 12 - Diapositive

Regel 2
  • Na een korte klinker (a, e, o, u, i of y) gevolgd door een medeklinker, wordt de medeklinker verdubbeld.
Voorbeelden:
  • Het papier is dun - Het dunne papier
  • De jurk is wit - De witte jurk
  • De vrouw is doof - De dove vrouw 

Slide 13 - Diapositive

Regel 3
  • Bij een lange klinker (aa, ee, ie, oo, ui, oo etc) gevolgd door een medeklinker, gaat er één klinker weg.
Voorbeelden:
  • Geel - Gele
  • Doof - Dove
  • Boos - Boze 
  • Groot - Grote  

Slide 14 - Diapositive

Regel 4
  • Bij een woord op -f wordt dit een -v.
  • Bij een woord op -s wordt dit een -z.  

Slide 15 - Diapositive

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?
De ... kat lag te slapen op de vensterbank. (bruin)

Slide 16 - Question ouverte

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?
Hij droeg een ... jas in de winter. (warm)

Slide 17 - Question ouverte

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?
We maakten een ... wandeling door het bos. (lang)

Slide 18 - Question ouverte

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?
De ... jongen won de wedstrijd. (snel)

Slide 19 - Question ouverte

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?
Ze kocht een ... boek in de winkel. (interessant)

Slide 20 - Question ouverte