2.5 Bevruchting en embryonale ontwikkeling

2.5 Bevruchting
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

2.5 Bevruchting

Slide 1 - Diapositive

Hoe zat dat ook al weer bij de mens?
We spreken van bevruchting als:
A
Er een embryo is ontstaan
B
De kern van de zaadcel is versmolten met de kern van de eicel
C
er een zaadcel in de eicel is gekomen
D
bevruchting? dat is toch iets met vruchten...

Slide 2 - Quiz

Hoe zat dat ook al weer bij de mens?
We spreken van bevruchting als:
A
Er een embryo is ontstaan
B
De kern van de zaadcel is versmolten met de kern van de eicel
C
er een zaadcel in de eicel is gekomen
D
bevruchting? dat is toch iets met vruchten...

Slide 3 - Quiz

Hoe zat dat ook al weer bij de mens?
We spreken van bevruchting als:
A
Er een embryo is ontstaan
B
De kern van de zaadcel is versmolten met de kern van de eicel
C
er een zaadcel in de eicel is gekomen
D
bevruchting? dat is toch iets met vruchten...

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Vidéo

Bevruchting

Slide 6 - Diapositive

Bevruchting
  1. Bevruchting gebeurt in de eileider; de kernen van de eicel en de zaadcel smelten samen.
  2. De bevruchte eicel deelt  zich meteen een aantal keren. 
  3. Het klompje cellen dat ontstaat wordt door de eileider vervoerd naar  de baarmoeder.
  4. 5 tot 7 dagen na de ovulatie komt het klompje cellen daar aan.




Slide 7 - Diapositive

Een vrouw heeft een regelmatige menstruatiecyclus.
Ze is ongesteld geworden en heeft dit op de kalender aangegeven (zie afbeelding).

Op welke datum ongeveer heeft haar laatste ovulatie waarschijnlijk plaatsgevonden?

A
24 februari
B
1 maart
C
10 maart
D
17 maart

Slide 8 - Quiz

bevruchting

Slide 9 - Diapositive

Innesteling
De bevruchte eicel (klompje cellen) gaat naar de baarmoeder en nestelt zich in het baarmoederslijmvlies. De vrouw is nu zwanger. Nu is het een embryo.

Slide 10 - Diapositive

Zet in de juiste volgorde:
Innesteling
Bevruchte eicel deelt zich
Bevruchting
Ovulatie
Bolletje cellen

Slide 11 - Question de remorquage

Noteer de organen die een zaadcel achtereenvolgens passeert op weg naar de eicel

Slide 12 - Question ouverte

Ontwikkeling van embryo

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Placenta
  • De placenta is een  speciaal deel van de  baarmoederwand. Het bestaat uit  weefsel van het embryo en weefsel van de  moeder. 
  • Hierdoor stroomt  het bloed van het embryo vlak langs het  bloed van de moeder. Hierdoor kunnen stoffen (zuurstof en voedingsstoffen) uitgewisseld worden.
  • Het bloed blijft gescheiden.
  • Koolstofdioxide en afvalstoffen gaan van het bloed van het embryo naar  het bloed van de moeder, maar ook schadelijke stoffen worden gedeeld.

Slide 15 - Diapositive


Wat is nummer 2?
A
vruchtvlies
B
placenta
C
navelstreng
D
moederkoek

Slide 16 - Quiz

Navelstreng
De baby is met de moeder verbonden via de navelstreng.
De navelstreng gaat naar de placenta/ moederkoek. 

Slide 17 - Diapositive

Navelstreng
3 bloedvaten:
2 navelstrengslagaders
1 navelstrengader

1. voedingstoffen en zuurstof gaan vanuit het bloed van de moeder naar het bloed van het kind. VIA de NAVELSTRENGADER

Slide 18 - Diapositive

Navelstreng
2 navelstrengslagaders
  • zuurstofarm bloed met daarin afvalstoffen
  • van embryo naar moeder

1 navelstrengader
  • zuurstofrijk bloed met daarin voedingsstoffen. 
  • van moeder naar embryo


Slide 19 - Diapositive


Een navelstreng-slagader vervoerd......
A
voedingstoffen
B
afvalstoffen

Slide 20 - Quiz

Door de navelstreng stroomt
A
bloed van de moeder
B
Bloed van de baby
C
Bloed van moeder en baby
D
vocht met voedingsstoffen

Slide 21 - Quiz

Vorming placenta en navelstreng.
  • placenta: uitwisseling van stoffen.
  • navelstreng: 3 bloedvaten --> 2 navelstrengslagaders en 1 navelstrengader.

Slide 22 - Diapositive

Foetus
Na 2 maanden zijn bijna alle weefsels gevormd en is het begin van alle organen aanwezig. Het embryo weegt dan ongeveer 2 gram. 

Vanaf de 3e maand wordt het  embryo foetus genoemd.  Het lijkt dan al op een  mens.

Vanaf  4  maanden kan de moeder de  bewegingen van de foetus voelen.
Hersenen en spieren werken al voor de geboorte.

Slide 23 - Diapositive

Hoe noem je een ongeboren kindje in de eerste 12 weken?
A
Foetus
B
Baby
C
Embryo
D
Minikind

Slide 24 - Quiz

Tweeling
twee-eiige tweeling
eeneiige tweeling
Siamese tweeling

Slide 25 - Diapositive

IVF
  • Follikelstimulatie: Aanmaak van meer eicellen in de follikels
  • Dit wordt goed bijgehouden

  • Eicelpunctie: Het ophalen van de eicellen
  • De follikels worden "leeggeprikt"

Slide 26 - Diapositive

IVF
  • Bij problemen met vruchtbaarheid
  • Follikelstimulatie door hormonen
  • Eicelpunctie om eicellen te verzamelen
  • Fertilisatie met sperma
  • Embryotransplantatie waarbij embryo's in baarmoeder worden geplaatst

Slide 27 - Diapositive

Bij ivf is de kans op het krijgen van een tweeling groter dan normaal.
A
juist
B
onjuist

Slide 28 - Quiz

Ivf - Wat is het meest geschikte moment om de bevruchte eicel terug te plaatsen in de baarmoeder?
A
Op een willekeurig tijdstip tijdens de menstruatiecyclus
B
Op dag 1 van de menstruatiecyclus
C
Op dag 14 van de menstruatiecyclus
D
Op dag 21 van de menstruatiecyclus

Slide 29 - Quiz

IVF staat voor in vitro fertilisatie. Wat betekent vitro?
A
leven
B
glas
C
reageerbuis
D
zwavelhoudend

Slide 30 - Quiz

In welke situatie wordt er gebruik gemaakt worden van IVF?
A
De man maakt te weinig spermacellen
B
De vrouw maakt niet voldoende HCG aan bij zwangerschap
C
De eileiders zijn geblokkeerd door een chlamydia-infectie
D
De vrouw is al twee keer zwanger geweest van een tweeling

Slide 31 - Quiz

Bij welke week in je zwangerschap wordt een embryo een foetus?
A
11
B
12
C
38
D
40

Slide 32 - Quiz

Hoeveel navelstrengslagaders en navelstrengaders zitten er in de navelstreng?
A
1 slagader en 1 ader
B
1 slagader en 2 aders
C
2 slagaders en 1 ader
D
2 slagaders en 2 aders

Slide 33 - Quiz