,

WRE 1TC - §4 Alinea's en kernzinnen - Les 3

Log alvast in op LessonUp!
Leg alvast je materiaal op tafel (boek + schrift)

§4 Alinea's en kernzinnen
Voordat we beginnen:
1TC
Meer dan lezen
Cursus 1
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Log alvast in op LessonUp!
Leg alvast je materiaal op tafel (boek + schrift)

§4 Alinea's en kernzinnen
Voordat we beginnen:
1TC
Meer dan lezen
Cursus 1

Slide 1 - Diapositive

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 1 - Meer dan lezen
1. Lesdoelen
2. Recensie lezen + vragen beantwoorden
3. Herhalingsvragen
4. Zelf aan de slag met alinea's
5. Begrijpend lezen: spel
6. Afsluiten

Slide 2 - Diapositive

  • Aan het einde van deze les kan ik een goede alinea schrijven;
  • Aan het einde van de les weet ik hoe een alinea is opgebouwd.
Lesdoelen

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

TEKST LEZEN
We lezen de tekst klassikaal.

Daarna volgen er vragen over de tekst. Lees dus goed mee.

Slide 6 - Diapositive

Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 7 - Question ouverte

Wat is naast informeren het belangrijkste tekstdoel?

A
activeren
B
amuseren
C
instrueren
D
overtuigen

Slide 8 - Quiz

Wat zou er bedoeld worden met een tijdloos Nederland?
A
Een Nederland waarin de mensen niet precies weten hoe laat het is.
B
Een Nederland waarin de tijd compleet heeft stilgestaan.
C
Een Nederland waarin niet herkenbaar is in welke periode de mensen leven.
D
Een Nederland waarin vooral de toekomst centraal staat.

Slide 9 - Quiz

Waarom vindt de schrijver het leuk dat Jackie en Oopjen een echt nieuwsverhaal als achtergrond heeft? (al. 1)

Slide 10 - Question ouverte

Wat is de kernzin van alinea 2?
A
De eerste zin
B
De middelste zin
C
De laatste zin

Slide 11 - Quiz

‘Maar de stoere Jackie heeft een groot hart (…).’ (al. 3) Wat wordt daarmee bedoeld? Leid het antwoord af uit de context.
A
Jackie doet brutaal tegen mensen
B
Jackie is goed voor anderen
C
Jackie lijdt aan een hartkwaal
D
Jackie wordt snel verdrietig

Slide 12 - Quiz

In alinea 5 heeft de schrijver het over de bijzondere situaties uit de film. Welke twee woorden gebruikt hij om aan te geven dat hij die niet altijd positief vond?

Slide 13 - Question ouverte

Wat bedoelt de schrijver met ‘gortdroge schilderijen’, denk je (al. 6)?
A
schilderijen die erg duur zijn
B
schilderijen die erg saai zijn
C
schilderijen die niet snel kapot gaan
D
schilderijen die technisch goed geschilderd zijn

Slide 14 - Quiz

Alinea's en kernzinnen
Teksten zijn verdeeld in alinea's. Een alinea bestaat uit een aantal zinnen die bij elkaar horen, omdat ze over hetzelfde gaan.

De belangrijkste informatie uit een alinea staat in de kernzin. Dat is meestal de eerste zin en soms de laatste. In de rest van de alinea staat dan vaak meer informatie of voorbeelden.

Slide 15 - Diapositive

Zelf aan de slag met alinea's
Als je zelf een tekst schrijft, verdeel je die in alinea's. Daarmee maak je een tekst overzichtelijk.
Hoe schrijf je een goede alinea?
1. Zet de belangrijkste informatie in de eerste zin.
2. Vraag je daarna af wat de lezer nog meer moet weten over het onderwerp. Zet die informatie in de volgende zinnen.

Let op: een alinea begint altijd op een nieuwe regel.

Slide 16 - Diapositive

Onderdelen van een tekst 

Slide 17 - Diapositive

Er volgen nu wat herhalingsvragen

Slide 18 - Diapositive

Welke leesmanier gebruik je als je uit een lange tekst een paar dingen wilt weten?

Bijvoorbeeld: wie in 2016 het EK Schaatsen won?
A
globaal lezen
B
kritisch lezen
C
zoekend lezen
D
intensief lezen

Slide 19 - Quiz

Welke leesmanier gebruik je als je een tekst uit je schoolboek Biologie wilt snappen?

Slide 20 - Question ouverte

Welke leesmanier gebruik je als je de hoofdzaken uit een tekst wilt halen?
A
Zoekend lezen
B
Globaal lezen
C
intensief lezen
D
Kritisch lezen

Slide 21 - Quiz

WAT IS WAAR?
Als ik het 'onderwerp' van een tekst moet benoemen...
A
Gebruik ik één of een paar woorden
B
Kijk ik naar de titel, foto's en plaatjes
C
Lees ik de tekst grondig
D
Kijk ik naar de vetgedrukte alinea's

Slide 22 - Quiz







Wat is het tekstdoel?
A
overtuigen
B
activeren
C
informeren
D
instrueren

Slide 23 - Quiz







Wat is het onderwerp?
A
de ANWB
B
de ANWB-winkel in Amersfoort
C
wegenwacht
D
aanbieding ANWB voor Amersfoort en omgeving

Slide 24 - Quiz



Wat is het tekstdoel?
A
overtuigen
B
activeren
C
informeren
D
instrueren

Slide 25 - Quiz







Wat is het onderwerp?
A
Eerste Dunkin' Donuts in Nederland opent op 23 maart.
B
Dunkin' Donuts
C
opening eerste Dunkin' Donuts in Nederland
D
Dunkin' Donuts in Amsterdam

Slide 26 - Quiz







Wat is het tekstdoel?
A
overtuigen
B
activeren
C
informeren
D
instrueren

Slide 27 - Quiz







Wat is het onderwerp?
A
Anne van Leer raadt Rijschool Van Dam aan.
B
Rijschool Van Dam
C
rij-instructeur Marcus
D
een gezellige rijschool

Slide 28 - Quiz

Opdracht maken
Wat:
Opdracht 8
Bladzijde 35
Hoe:
We lezen tekst 6 klassikaal, je maakt de opdracht zelfstandig.
Hulp:
Theorie op blz. 35
Klaar:
Vul jouw antwoord in LessonUp in. Lees daarna alvast de theorie van §5 door.

Slide 29 - Diapositive

Wat is de juiste volgorde van vraag 8?
Klaar? Lees §5 vast goed door.

Slide 30 - Question ouverte

Slide 31 - Lien