Cette leçon contient 54 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
'n carnavalsquizke
Hoe 'n goeie carnavaller ben de gij?
Slide 1 - Diapositive
Ronde 1: ken uw omgeving
Je krijgt tien plaatsen te zien met de carnavalsnaam.
Noteer de 'normale' naam van het dorp.
Je krijgt steeds 30 seconden de tijd.
Slide 2 - Diapositive
Faanteland
timer
0:30
Slide 3 - Question ouverte
Maonenblusserslaand
timer
0:30
Slide 4 - Question ouverte
Kaaiendonk
timer
0:30
Slide 5 - Question ouverte
Potteschijtersland
timer
0:30
Slide 6 - Question ouverte
Schraansersrijk
timer
0:30
Slide 7 - Question ouverte
Knusterooierslaand
timer
0:30
Slide 8 - Question ouverte
Klaiendam
timer
0:30
Slide 9 - Question ouverte
Erpelrooierslaand
timer
0:30
Slide 10 - Question ouverte
't Kielegat
timer
0:30
Slide 11 - Question ouverte
d'n Haaykant
timer
0:30
Slide 12 - Question ouverte
Ronde 2: witte gij 't
weetjes rondom carnaval
je krijgt een aantal meerkeuzevragen
Slide 13 - Diapositive
Wanneer start carnaval?
timer
0:45
A
11 weken na Kerstmis
B
11 weken voor Hemelvaart
C
40 dagen voor Pasen
D
40 dagen na Kerstmis
Slide 14 - Quiz
Waar is de term carnaval van afgeleid?
timer
0:45
A
carne levare: weghalen van vlees
B
van het Italiaanse
carni vales dat in Venetië werd gevierd
C
de wagen in de optocht is de kar na de val
D
carrus navalis: de scheepswagen in de optocht
Slide 15 - Quiz
Wat is de achterliggende gedachte van carnaval?
timer
0:45
A
de omgekeerde wereld beleven
B
reden om je te vergrijpen aan een ander
C
jaarlijkse zuippartij
D
laatste keer zondigen voor het vasten
Slide 16 - Quiz
Waar vierde men de middeleeuwen carnaval?
timer
0:45
A
op het marktplein
B
aan het hof
C
in de kerk
D
in de herberg
Slide 17 - Quiz
Hoe noemde men destijds carnaval?
timer
0:45
A
de ommegang
B
vastelavond
C
vastenavond
D
polonaise
Slide 18 - Quiz
Hoelang duurde carnaval oorspronkelijk?
timer
0:45
A
vier dagen: zaterdag tot en met dinsdag
B
drie dagen: zondag tot en met dinsdag
C
twee dagen: maandag en dinsdag
D
één dag: dinsdag
Slide 19 - Quiz
Waarom is vastelavond veranderd in vastenavond?
timer
0:45
A
Het woord was te seksueel getint.
B
In de middeleeuwen sprak met de n uit als een l.
C
Door de taalverandering is de spelling aangepast.
D
Het woord is verbasterd.
Slide 20 - Quiz
Waar is de term dweilen van afgeleid?
timer
0:45
A
van het dweilen dat veelvuldig moet gebeuren
B
van het enorme consumeren van eten en drinken
C
van het doelloos, dronken op straat rondlopen
D
van de dweilbands die jaarlijks optreden
Slide 21 - Quiz
Waarom verkleedt men zich met carnaval?
timer
0:45
A
om onherkenbaar te zijn
B
vanwege de sociale omkering
C
om de ander angst aan te jagen
D
vanwege de gelijkheid
Slide 22 - Quiz
Wat is de symboliek van het getal 11?
timer
0:45
A
de 11/11 is 11 weken voor carnaval
B
de 11/11 is het startschot voor carnaval
C
11 is het gekkengetal
D
er waren 11 apostelen in de Bijbel
Slide 23 - Quiz
Waarom krijgt de Raad van elf de sleutel van de stad?
timer
0:45
A
vanwege de sociale omkering
B
de burgemeester heeft dan vrij
C
om aan te geven dat het carnaval is
D
de Raad van elf krijgt het gezag over de stad
Slide 24 - Quiz
Waar komt Prins Carnaval vandaan?
timer
0:45
A
De bisschop van de kerk werd zo genoemd
B
Deze komt uit Keulen: held carnaval
C
Deze is geïntroduceerd door Karel V
D
De burgemeester werd zo genoemd tijdens vastelavond
Slide 25 - Quiz
Waarom startte men met de carnavalsoptocht?
timer
0:45
A
om de nieuwe baas van Keulen voor gek te zetten
B
om de Raad van elf jaarlijks te introduceren
C
om de sociale omkering van de stad te benadrukken
D
om carnaval te openen
Slide 26 - Quiz
Hoe moet de oorspronkelijk Alaaf (carnavalsgroet)?
timer
0:45
A
de vingertoppen van de rechterhand tegen de linkerslaap
B
de vingertoppen van de linkerhand tegen de rechterslaap
C
de vingertoppen van de rechterhand tegen de rechterslaap
D
de vingertoppen van de linkerhand tegen de linkerslaap
Slide 27 - Quiz
Waarom dragen ze in veel Brabantse dorpen en steden de kiel?
timer
0:45
A
vanwege de Bredase invloed
B
vanwege het platteland
C
vanwege de nivellering ( gelijkwaardigheid)
D
vanwege het spotten met de vlinderdas
Slide 28 - Quiz
Hoe ziet de oorspronkelijke polonaise eruit?
timer
0:45
A
je rechterhand op de schouder van de voorganger
B
je handen om de heupen van je voorganger
C
je rechterhand omklemt de rechterhand van je voorganger
D
je neus bij de kont van je voorganger
Slide 29 - Quiz
Karneval Deutschland
Slide 30 - Carte mentale
Slide 31 - Vidéo
00:07
Rheinland
Südwesten
Bayern
Karneval
Fastnacht
Fasching
Slide 32 - Question de remorquage
00:25
Karneval (Carnelevale) bedeutet?
A
Festen
B
Essen
C
Fleischwegname
Slide 33 - Quiz
Rheinland
Bayern
Franken
NUR Düsseldorf
Slide 34 - Question de remorquage
Wann wird Karneval gefeiert?
11-11
Donnerstag (Weiberfastnacht)
Karnevalsfreitag
Karnevalssamstag
Karnevalssontag
Rosenmontag
Karnevalsdienstag
Aschermittwoch
Slide 35 - Diapositive
Weiberfastnacht
7.30 Uhr -> der "Bellejeck" weckt den Straßenkarneval
11.11 -> offizieller Anfang Karneval
Menschenmassen strömen schon früh in die Altstadt
"jecken Wiever" schneiden den Männern die Krawatte ab
Slide 36 - Diapositive
Slide 37 - Diapositive
Slide 38 - Diapositive
Rosenmontag
höhepunkt des Karnevals
über eine Million Menschen ziehen durch die kölner Straßen
Rosenmontagszug
Fast keiner muss arbeiten
Slide 39 - Diapositive
Welche Menschen müssen unbedingt am Rosenmontag arbeiten?
A
Kellner (obers)
B
Lehrer (docenten)
C
Friseure (kappers)
D
Sekretäre (secretarissen)
Slide 40 - Quiz
Aschermittwoch
Alles ist wieder vorbei
traditionelles Fischessen
begin der Fastenzeit
Frühmesse (Aschenkreuz)
Slide 41 - Diapositive
Der wichtigste Tag im Karneval! An diesem Tag finden in den Karnevals-Hauptstädten Köln, Düsseldorf und Mainz die großen Umzüge statt
A
Aschermittwoch
B
Rosenmontag
C
Karnevalsdienstag
D
Karnevalssamstag
Slide 42 - Quiz
Wer geht schon in seinen normalen Kleidern zum Karneval? Keiner. Alle sind verkleidet, sie tragen ein Narren-, Clowns-, Cowboy- oder sonst ein fantasievolles ____________.
A
Süßigkeiten
B
Konfetti
C
Kostüm
D
Winter
Slide 43 - Quiz
Wie nennt man "snoep" auf Deutsch?
A
Schnuuts
B
Süßen
C
Schnullies
D
Süßigkeiten
Slide 44 - Quiz
Slide 45 - Vidéo
01:05
Als wat gaan Regina en haar vrienden verkleed?
A
kat
B
pauw
C
muis
D
koe
Slide 46 - Quiz
02:04
"Ein witziges Kostüm ist der eigentliche Schlüssel zum Erfolg" Wat voor een kostuum zou een succes moeten zijn volgens de presentator?
A
een eng kostuum
B
een kleurrijk kostuum
C
een modern kostuum
D
een grappig kostuum
Slide 47 - Quiz
02:36
Wat is "der Höhepunkt" (het hoogtepunt) van carnaval?
A
Rosenmontag
B
Aschermittwoch
C
Karnevalssamstag
D
Karnevalssontag
Slide 48 - Quiz
03:44
Wanneer beginnen de mensen met drinken?
A
dat mag pas om 11.11 uur
B
na 12.00 uur
C
in de (vroege) ochtend
D
in de namiddag
Slide 49 - Quiz
05:13
De meneer in het groene pak legt uit hoe carnaval gevierd wordt. Hoe veel dagen wordt er carnaval gevierd?