Modals

Hello H2B!
What we are going to do today:
1. Uitleg modals 
2. Practice
3. Evaluation

1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Hello H2B!
What we are going to do today:
1. Uitleg modals 
2. Practice
3. Evaluation

Slide 1 - Diapositive

At the end of this lesson:

- you  will know what MODALS are
- When you need to use them

Slide 2 - Diapositive

Dutch
Je moet naar de dokter gaan.

Ik moet de afwas doen.

Slide 3 - Diapositive

English
You must go to the doctor.

I should/must do the dishes.

Slide 4 - Diapositive

should-have/has to-must
Deze modals (=hulpwoorden) gebruik je om te zeggen dat er iets moet gebeuren.
1. Should=zou moeten (advies)
2. have/has to= moeten ( moet verplicht van iemand anders)
3. must= moeten ( als je zelf vindt dat het moet of als het moet maar het is niet verplicht)

Slide 5 - Diapositive

Modals
Een modal verandert meestal niet van vorm:
I should 
He should

She must
We must

Slide 6 - Diapositive

Have/has to
Dit is de enige modal die verandert:
I have to go
You have to go
She/he/it has to go
We have to go
You have to go
They have to go

Slide 7 - Diapositive

Na een modal komt het hele werkwoord!

You have to take your medication.

I should eat something.

We must go to bed early.

Slide 8 - Diapositive

Practice

The following slide contain sites with exercises.
Do the exercises.

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Lien

Slide 11 - Lien

Slide 12 - Lien

can/could
Je gebruikt can of could ( =verleden tijd van CAN)  vooraan een vraag als je vraagt of jij/iemand anders iets kan doen.

Can you call me back?
Could you give me some money?

could is de beleefde versie van can!

Slide 13 - Diapositive

CAN & COULD
  • can= kunnen, aangeleerd hebben
                      I can ride a bike. :)

  • could=zou kunnen, kon(-den) en een belefdere vorm van CAN
                   
                       She could help you.
                       I could ride a bike when I was 4.
                       Could you tell me what time it is?
                       

Slide 14 - Diapositive

Hoe vraag je aan een vriend(in):
Kun je het raam open doen?
...........you open the window?

Slide 15 - Question ouverte

Hoe vraag je aan je vader of moeder:
Kun je me helpen?
..........you help me?

Slide 16 - Question ouverte

Hoe vraag je aan je leraar:
Kun je me helpen?
...........you help me?

Slide 17 - Question ouverte

Vraag aan iemand die je niet kent:
Kan je vertellen hoe laat het is?
.......you tell me what time it is?

Slide 18 - Question ouverte

Slide 19 - Lien

Slide 20 - Lien

Slide 21 - Lien

Modals: can and to be able to
can= iets kunnen, aangeleerd hebben ( in het algemeen)
to be able to= in staat zijn (waren) om iets te doen
voorbeeld:
You can swim, but you are not able to swim at the moment.
( I have broken my leg)
I can read, but my eyes are tired and now I am not able to read at all.

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Lien

Slide 24 - Lien

Slide 25 - Lien

Slide 26 - Lien

Done!

What did you learn?

Slide 27 - Diapositive