Oefentoets H1 en H2

Oefentoets Lezen H1 en H2


 

Vak: Nederlands


1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1-4

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 240 min

Éléments de cette leçon

Oefentoets Lezen H1 en H2


 

Vak: Nederlands


Slide 1 - Diapositive


Leerdoelen H1 en H2
  • Ik herken het onderwerp van een tekst
  • Ik herken de hoofdgedachte van een tekst
  • Ik weet wat de schrijver met de tekst wil bereiken
  • Ik weet voor wie de tekst is bedoeld
  • Ik weet of de informatie in een tekst betrouwbaar is
  • Ik herken de opbouw (structuur) van een tekst
  • Ik vind snel mijn weg in een tekst 
  • Ik herken de deelonderwerpen van een tekst 
  • Ik herken signaalwoorden
  • Ik ontdek verbanden in een tekst

Slide 2 - Diapositive




1. Wat is de lead van een tekst?
A
De lead is de titel van een tekst.
B
De lead is de inleiding van een tekst.
C
De lead is een vetgedrukte tekst onder de titel.
D
De lead is een anekdote of voorbeeld in de tekst.

Slide 3 - Quiz




2. Welke uitspraak is waar?
A
Iedere tekst heeft een inleiding, een middenstuk en een conclusie.
B
Een tekst die met de deur in huis valt, is niet goed opgebouwd.
C
In iedere tekst wordt het onderwerp in de inleiding geïntroduceerd.
D
Een samenvatting in het slot van een tekst, is niet logisch.

Slide 4 - Quiz




3. Welke uitspraak is waar?
A
Een deelonderwerp behandelt één kant of aspect van het onderwerp.
B
Een lange tekst heeft altijd veel deelonderwerpen.
C
Deelonderwerpen zijn onderwerpen van een heel korte tekst.
D
In een korte tekst staan geen deelonderwerpen.

Slide 5 - Quiz

WAAR
NIET WAAR
Als een tekst een duidelijke, vaste tekststructuur heeft, 
zijn verbinding- of signaal-woorden overbodig.
Een achtergrondartikel
 leent zich minder goed voor een verklaringsstructuur 
dan een nieuwsbericht.
Een opiniestuk leent zich beter voor een argumentatiestructuur 
dan een nieuwbericht.
Een nieuwbericht heeft vaak een aspectenstructuur.
In een nieuwsbericht 
valt de schrijver vaak 
met de deur in huis:
het belangrijkste nieuws.
In een tekst met een probleem-maatregelstructuur
 wordt nooit de oorzaak van het probleem besproken.

Slide 6 - Question de remorquage

Uitleg
De onderstaande tekst bestaat uit twee delen. Lees ze allebei rustig door en beantwoord daarna de vragen.

Slide 7 - Diapositive

Uitleg
De onderstaande tekst bestaat uit twee delen. Lees ze allebei rustig door en beantwoord daarna de vragen.

Slide 8 - Diapositive




5. Wat is het onderwerp van de voorgaande tekst?
A
Duurzaamheid
B
Kenmerken
C
Milieu Centraal
D
Oase van verwarring

Slide 9 - Quiz




6. Wat is het deelonderwerp van alinea 2?
A
Duurzaamheidskeurmerken
B
Milieu Centraal
C
Verwarring
D
www.keurmerkenwijzer.nl

Slide 10 - Quiz




7. Wat is het verband tussen alinea 2 en 3?
A
In alinea 2 wordt het probleem besproken; in alinea 3 de oplossing.
B
In alinea 2 wordt de oorzaak beschreven; in alinea 3 de gevolgen.
C
In alinea 2 wordt een uitspraak gedaan; in alinea 3 wordt die toegelicht.
D
In alinea 2 wordt het standpunt geformuleerd; in alinea 3 staan de argumenten.

Slide 11 - Quiz




8. Waarom noemt de schrijver logo's voor 'dolfijnvriendelijk
gevangen vis' misleidend (al. 3)?
A
Bij de jacht op geelvintonijn zijn dolfijnen wel degelijk bijvangst.
B
Dolfijnen worden vaak helemaal niet diervriendelijk gevangen.
C
Het is een nietszeggende stelling als je vist waar geen dolfijnen zijn.
D
De logo's zijn niet goedgekeurd door de overheid.

Slide 12 - Quiz




9. Welke functie heeft de slotalinea van deze tekst?
A
In de slotalinea wordt een nieuwe kijk op het onderwerp belicht.
B
In de slotalinea wordt een conclusie getrokken.
C
In de slotalinea wordt het standpunt van de schrijver herhaald.
D
In de slotalinea wordt de tekst kort samengevat.

Slide 13 - Quiz




10. Wat betekent 'met gevoel voor understatement'?
A
Dat je je zwakker uitdrukt dan je het in werkelijkheid vindt.
B
Dat je iets zegt waar je eigenlijk heel boos over bent.
C
Dat je iets zó zegt dat er meer begrip voor het probleem ontstaat.
D
Dat je iets zegt waar je eigenlijk hard om moet lachen.

Slide 14 - Quiz




11. Hoe staat de schrijver tegenover keurmerken (al.7)?
A
Negatief; het zijn er teveel, ze zijn vaak onduidelijk of zelfs misleidend.
B
Neutraal; je kan uit de tekst niet opmaken hoe hij ertegenover staat.
C
Positief; veel keurmerken worden door onafhankelijke organisaties gecontroleerd.
D
Positief en negatief; keurmerken zijn in principe goed, maar niet zoals ze nu worden gebruikt.

Slide 15 - Quiz




12. Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?
A
Milieu Centraal zou liever minder keurmerken voor duurzaamheid hebben.
B
Er komen steeds meer keurmerken, maar het blijft vaak onduidelijk wat ze echt over de duurzaamheid van een product zeggen.
C
In de laatste anderhalf jaar is Nederland verrijkt met ruim 90 nieuwe keurmerken en logo's op het gebied van duurzaamheid.
D
Milieu Centraal heeft gisteren ruim 170 keurmerken op een website gezet: een oase van verwarring.

Slide 16 - Quiz

Uitleg
De onderstaande tekst bestaat uit twee delen. Lees ze allebei rustig door en beantwoord daarna de vragen.

Slide 17 - Diapositive

Uitleg
De onderstaande tekst bestaat uit twee delen. Lees ze allebei rustig door en beantwoord daarna de vragen.

Slide 18 - Diapositive




13. Wat is het onderwerp van de voorgaande tekst?
A
Plofkip Lidl
B
Keurmerken kip
C
Sjoemelkip
D
Wakker Dier

Slide 19 - Quiz




14. Wat is dit voor soort tekst?
A
Een advertentie
B
Een column
C
Een nieuwsbericht
D
Een voorlichtingsfolder

Slide 20 - Quiz




15. Welke vaste structuur heeft deze tekst?
A
Een aspectenstructuur
B
Een probleem-oplossingstructuur
C
Een voor- en nadelenstructuur
D
Een vraag-antwoordstructuur

Slide 21 - Quiz




16. Op welk verband wijst het woord 'Want' je in alinea 1?
A
Een redengevend verband
B
Een tegenstellend verband
C
Een toelichtend verband
D
Een voorwaardelijk verband

Slide 22 - Quiz




17. Waarnaar verwijst 'die laatste belofte' in zin 1 van alinea 3?
A
Naar dat er voortaan alleen nog plaats zou zijn voor kippen van een langzaam groeiend ras.
B
Naar dat er voortaan alleen nog plaats zou zijn voor kippen die later worden geslacht.
C
Naar dat er voortaan alleen nog plaats zou zijn voor kippen die minder worden vetgemest.
D
'Die laatste belofte' verwijst naar alle overige antwoorden.

Slide 23 - Quiz




18. Wat is het verband tussen alinea 2 en 3?
A
Een oplossend verband.
B
Een redengevend verband.
C
Een tegenstellend verband.
D
Een voorwaardelijke verband.

Slide 24 - Quiz

WAAR
(volgens alinea 2, 3 en 4)
NIET WAAR
(volgens alinea 2, 3 en 4)
De kippen die in 2015 bij Lidl in de schappen lagen,
waren Ross 708 kippen.
De kippen die in 2015 bij Lidl in de schappen lagen, 
hadden een slechter leven dan hun voorgangers.
De omgevingsfactoren 
voor de kippen van Lidl 
zijn de afgelopen jaren 
iets beter geworden.
Alle supermarktketens sjoemelen met zogenaamd 'Beter Leven-vlees'.
Een kenmerk van plofkippen is dat ze sneller groeien 
dan andere kippenrassen.
Alle kippenrassen hebben aangeboren afwijkingen.

Slide 25 - Question de remorquage




20. Wat is het deelonderwerp van alinea 6?
A
Informatie Wakker Dier
B
Onderzoek Universiteit Wageningen
C
Toekomst Ross 708-kip
D
Reactie Lidl

Slide 26 - Quiz




21. Vergelijk nu beide teksten. Welke uitspraak is waar?
A
Beide teksten zijn objectief; ze hebben een zakelijke, neutrale toon.
B
Beide teksten zijn subjectief; je merkt dat de schrijvers zich ergeren.
C
De eerste tekst bevat ironie en is ook persoonlijker van toon dan de tweede.
D
De eerste tekst is objectief; de tweede tekst is subjectief.

Slide 27 - Quiz




22. De eerste tekst is bijna twee jaar ouder dan de tweede. In
de twee jaar tussen de eerste en tweede tekst...
A
is er op het gebied van duurzaamheid nauwelijks verbetering geboekt.
B
lijkt de noodzaak van heldere keurmerken iets minder urgent te zijn.
C
lijkt er op het gebied van heldere keurmerken niet veel vooruitgang te zijn geboekt.
D
zijn keurmerken aan strengere regels gebonden en is het aantal keurmerken sterk afgenomen.

Slide 28 - Quiz


Als je nog vragen of opmerkingen hebt,
kan je die hier kwijt.

Slide 29 - Question ouverte