5v les 1 19-09

Le jeudi 19 septembre
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Le jeudi 19 septembre

Slide 1 - Diapositive

Plan du cours
1. Les buts du cours
2. Quiz les adjectifs et les adverbes
3. Le travail du jour: ensemble et en autonomie
4. Parijsopdracht
5. Quiz mots/ buts atteints ? 

Slide 2 - Diapositive

1. Les buts du cours 
À la fin du cours,...
-tu peux utiliser les adjectifs en français. 
-tu peux utiliser les adverbes en français. 
-tu peux donner ton opinion sur les vacances au niveau B1.

Slide 3 - Diapositive

2. Prononciation
Prends ton livre à la page 109  et lis les mots "parler ". 
Attention à la prononciation.

Slide 4 - Diapositive

3. Grammaire III: Le petit quiz 
Écris 4 phrases avec les mots donnés.

A. Yohann est un ________________________.  (oude vriend)
B. Paula est une____________________. (italiaans meisje)
C. Je parle______________ anglais.        (goed)
D. Elle peut courir __________________. (snel)
timer
3:00

Slide 5 - Diapositive

3b. Het bijvoeglijk naamwoord
Het BN krijgt in het Frans soms een uitgang. Je moet altijd naar het woord voor het BN kijken. 




Is er aan het eind van het BN al een e/s/ of x? Dan schrijf je niets extra's.
Un poisson rouge = une maison rouge.  
Un livre gris = deux livres gris.
Un prof ennuyeux = deux profs ennuyeux

vrouwelijk woord
+e
La pomme verte.
woord dat meervoud is
+s
Les livres verts.
Vrouwelijk en meervoud woord
+es
Les pommes vertes.

Slide 6 - Diapositive

3c. Het bijvoeglijk naamwoord (blz. 39-41)
-3 speciale vormen: beau, nouveau en vieux
-> voor een klinker/stomme h= bel, nouvel, vieil
Bijv.: un bel homme, un nouvel appartement, un vieil ami.

-De plaats van een BN in een zin is meestal achter het ZN
Behalve 17 BN die altijd vóór het ZN moeten zijn (zie blz. 41).
->beau, bon, joli, haut, long, petit, jeune, vieux, grand, gros...

Slide 7 - Diapositive

3d. Het bijwoord (l'adverbe)
Een bijwoord zegt iets van:

1.     een werkwoord
2.    een bijvoeglijk naamwoord
3.    een andere bijwoord
4.    een hele zin

Slide 8 - Diapositive

3e. Het bijwoord
Om het bijwoord te vormen heb je de mannelijke vorm van het bijvoeglijk naamwoord nodig. 
-Eindigt het BN op een klinker? +ment
Bijv. poli -> poliment
- Eindigt het BN op een medeklinker? Maak het BN vrouwelijk en daarna + ment
Bijv. lent -> lent + e -> lente + ment

Slide 9 - Diapositive

3f. Het bijwoord (uitzonderingen)

Onderstaande bijvoeglijk naamwoorden hebben een onregelmatige vorm voor het bijwoord:

Bijv.Nw                - Bijwoord                                  - Vertaling bijwoord

bon                           bien                                                goed, lekker

meilleur                  mieux                                             beter, lekkerder

mauvais                  mal                                                  slecht

gentil                       gentiment                                    aardig, vriendelijk

long                          longtemps/longuement        lang

rapide                      vite/ rapidement                        snel

Slide 10 - Diapositive

4a. Le travail du jour
Ensemble:
-Fais les exercices "parler": 25(k), 26(k) + 28(k)
 Kijk in je manuel paragraaf 11 voor de handige zinnen.

En autonomie: 
-Fais les exercices "parler":  27, 29 + 30
Tu as fini ? Travaille sur le poster de Paris

timer
3:00

Slide 11 - Diapositive

4b. Donne du feedback
Écris sur le post-it du feedback sur la production orale à ton voisin/ ta voisine. 

  • Un compliment (top): Qu'est-ce que tu as bien fait ?

  • Un conseil (tip): Qu'est-ce que tu dois améliorer ? 

Slide 12 - Diapositive

5. Parijsopdracht
-Op deze poster werken jullie jullie curiosité en het interview uit. -Jullie maken ook een samenvatting van wat jullie die week gedaan en gezien hebben. 
-Laat de foto’s die je die week gemaakt hebt en met illustraties zien.
 Vóórdat je alles definitief op de poster plakt, éérst ter goedkeuring je teksten aan mij laten zien!

Slide 13 - Diapositive

Tu as atteint les buts ? 
-tu peux utiliser les adjectifs en français.
-tu peux utiliser les adverbes en français.
-tu peux donner ton opinion sur les vacances au niveau B1.

Slide 14 - Diapositive

3a. Het verleden tijd
  • L'imparfait (onvoltooid verleden tijd) page 67
-Als je een gewoonte of toestand in het verleden te beschrijven.
-Bijvoorbeeld: Avant, je regardais les pokémons à la télévision.
                               En 1970, internet n'existait pas. 
-Je maakt de imparfait door de nous-vorm van de présent als uitgangspunt te nemen. Daarna vervang je "-ons" door de uitgang van de imparfait: -ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient

Slide 15 - Diapositive

3b. Het verleden tijd
  • Le passé-composé (voltooid tegenwoordige tijd) page 68
-Als je een eenmalige handeling(en)/gebeurtenis(sen) in het verleden beschrijft.
-Bijvoorbeeld: Hier, je suis allé au cinéma.
-De P-C bestaat uit een hulpwerkwoord ("avoir" of "être") en een voltooid deelwoord. (ww. op er = é/  ww. op ir = i   / ww. op -re = u)

Slide 16 - Diapositive

3b. De être- en avoir-regels
ÊTRE als hulpwerkwoord
AVOIR als hulpwerkwoord
Het voltooid deelwoord richt zich naar het onderwerp. Het v.d krijgt een vervoeging als het o.
vrouwelijk is en /of in het meervoud is. 
Het voltooid deelwoord richt zich naar het lijdend voorwerp als het LV voor het gezegde staat.
Elle est partie / Ils sont partis / Elles sont parties
Elle a vendu ses affaires. Elle les a vendues

Slide 17 - Diapositive

In "la maison d'être" staan alle werkwoorden die in de passé composé 'être' als hulpwerkwoord hebben. + wederkerende ww.
Alle andere werkwoorden gaan namelijk met avoir!

Slide 18 - Diapositive

3c. Het verleden tijd
  • Le passé-simple               page 69
-Het is een verleden tijd die wordt gebruikt in literaire schrijftaal.
-Bijvoorbeeld: Vous parlâtes en espagnol.
-Aan de stam herken je meestal het werkwoord. 


Slide 19 - Diapositive

3a. Les nouveaux verbes 

Slide 20 - Diapositive

3a. Les nouveaux verbes 

Slide 21 - Diapositive

3a. Les nouveaux verbes 

Slide 22 - Diapositive

3a. Les nouveaux verbes 

Slide 23 - Diapositive