1HV

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Bonjour

1HV5

Welke woorden heb je geleerd die te maken hebben met het huis/wonen?

Je suis (in de brugklas)

1. à l'école
2. en cinquième
3. en premier
4. au collège

Als de docent tegen je zegt: Très bien!
Wat bedoelt ze dan?

1. Heel goed!
2. Niet zo goed!
3. Heel aardig!
4. Erg ver!

La piscine = ...

1. de tuin
2. het huis
3. het zwembad
4. de minuut

Herhaling werkwoord

être = zijn

Wat ga je leren?

We leren vandaag het werkwoord être

Wat is een werkwoord?

Programme

Quiz: apprendre 2 en 3

Grammaire I: Exercice 8B et 8C

Ecouter

Het wat is het Franse woord voor 'het land'?

1. Le pais
2. Le pays
3. La France
4. la rue

Het wat is het Franse woord voor 'ook'?

1. et
2. il y a
3. aussi
4. voilà

Welk woord hoort er niet bij?
la ville - le quartier - j'habite - joli

1. la ville
2. le quartier
3. j'habite
4. joli

Wat is de Nederlandse vertaling voor 'le collège'?

1. De klas
2. De middelbare school
3. De wijk
4. De jongen

Welk woord hoort er niet bij?
l'école - la classe - l'ami - le collège

1. l'école
2. la classe
3. l'ami
4. le collège

We hebben het vorige les gehad over het werkwoord être

Wie kent het rijtje?

ik ben =

jij bent = 

hij is = 

zij is = 

men is/wij zijn =

wij zijn =

jullie zijn/u bent =

zij zijn (m) = 

zij zijn (v) =

 je suis

tu es

il est

elle est

 on est

 nous sommes

vous êtes

ils sont

elles sont

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles

Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp

suis

es

est

sommes

êtes

sont

être

=

 zijn

il/elle/on est

nous sommes

vous êtes

ils/elles sont

tu es

je suis

wij zijn

zij zijn (ml&vr)

ik ben

u bent & jullie zijn

jij bent

hij/zij/men is (wij zijn)

Wat betekent: Vous êtes

1. ik ben
2. jullie zijn
3. wij zijn
4. zij zijn

Il ... gentil.

1. est
2. es
3. êtes
4. sont

Tu ... formidable!

1. suis
2. est
3. sommes
4. es

Nous ... en Belgique.

1. sommes
2. êtes
3. es
4. sont

On ... fatigué.

1. es
2. est
3. suis
4. sommes

Monsieur, ... formidable!

1. tu es
2. vous êtes
3. nous sommes
4. il est

Ik snap hoe ik het werkwoord être moet vervoegen

😒🙁😐🙂😃

Au travail!

Nu: 10 minuten, zelfstandig werken aan ex. 8B en 8C

Hulp nodig? Bekijk de apprendre 3 op blz. 37

Klaar? Leer apprendre 3 nogmaals en maak ex. 8E op blz. 43

Ken je deze apprendre goed? Leer apprendre 4 en maak ex. 10.

Ik ben

jij bent

hij is

men is / wij zijn

wij zijn

u bent / jullie zijn

zij zijn (ml + mv)

zij zijn (vr + mv)

zij is

Programme

Les devoirs: apprendre 7

Nakijken ex. 25

Écrire: ex. 24, tekst blz. 34 + ex. 26, 27, 28, 29

Antwoorden ex. 25

1. Tu es

2. Elle est

3. Vous êtes

4. Ils sont

5. Nous sommes

Fiche d'identité

Nom	Stringa-van Tessel
Prénom	Evi
Ville/Village	Ede
Adresse	30, Moreelsestraat
Nationalité	Néerlandaise
Collège	St. Bonifatiuscollege
Ami(e)s	Maartje, Janienke, Elsbeth

Les devoirs

Huiswerk:

30 september: leer apprendre 7
herhaal apprendre 3 (être)

6 oktober: apprendre 8 (F-N/N-F)

être = zijn

Je suis = Ik ben

Tu es = Jij bent

Il est = Hij is

Elle est = Zij is

On est = Wij zijn, men is

Nous sommes = Wij zijn

Vous êtes = Jullie zijn,  u bent

Ils sont = Zij zijn

Elles sont = Zij zijn

Persoon/onderwerp

Je, tu, il, elle, on, nous, vous, ils, elles zijn de onderwerpen/personen

Onregelmatig werkwoord

Het werkwoord 'zijn' is onregelmatig in het Frans, net als in het Nederlands. Dat betekent dat er geen regeltje is dat je kunt toepassen, maar alle vervoegingen uit je hoofd moet leren