Afval scheiden en schoonmaken informatie

Schoonmaken en afval scheiden
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Schoonmaken en afval scheiden

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Blz. 26

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Blz. 29

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Praktijkopdracht 2.06 (blz. 33)

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Blz. 134/135

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

3 soorten schoonmaakmiddelen:
  1. Reinigingsmiddelen 
  2. Ontsmettingsmiddelen
  3. Onderhoudsmiddelen

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Schoonmaakmiddelen 
- Reinigingsmiddelen: Schoonmaakmiddel die als doel heeft vuil weg te halen.
- Desinfectiemiddelen (ontsmettingsmiddelen): Schoonmaakmiddel met als doel bacteriën te doden.
- Onderhoudsmiddelen: Schoonmaakmiddel met als doel meubelen te onderhouden. Bijv. een leren bank of houten tafel. 

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Een reinigingsmiddel gebruik je om ......
A
aangekleefd vuil los te maken
B
een extra beschermlaag aanbrengen
C
micro-organisme doden
D
vette vlekken op te lossen

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een voorbeeld van een reinigingsmiddel is
A
terpentine
B
schoonmaakazijn
C
ammonia
D
boenwas

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ontsmettingsmiddelen
  • Ontsmettingsmiddelen hebben als doel micro-organisme te doden. 
  • Voorbeelden van ontsmettingsmiddelen zijn chloor en alcohol (voor de wc)

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De onderhoudsmiddelen zorgen ervoor dat materialen een extra beschermlaagje krijgen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

onderhoudsmiddelen 
 Voorbeelden hiervan zijn parketpolish, meubelwas of een leeronderhoudsmiddel, zoals schoenpoets.

Vergroot de levensduur.

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

  1. Vetoplossers: allesreiniger, schuurmiddel en desinfectiemidde

  2. Kalkoplossers: huishoudazijn, zoutzuur en ontkalkingsmiddelen

Slide 13 - Diapositive

  • In een sauna ontstaat er veel vet (huidvet), hiervoor gebruikt de schoonmaak van de wellness een ontvetter voor. 
  • In ruimtes waar veel met water wordt gewerkt (douches en baden) zal kalkaanslag ontstaan, hiervoor dient ontkalker gebruikt te worden. Na ontvetting en ontkalking heeft desinfectie (het doden van bacteriën) het meeste resultaat. 
  • Het schoonmaken van hout in de sauna (zoals de saunabanken) dient te gebeuren met een saunareiniger op basis van waterstofperoxide
Dosering
Hoeveel je van het product mag gebruiken.

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Alle schoonmaakmiddelen hebben een dosering op het etiket
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Schoonmaakregels

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 17 - Question de remorquage

Hoe scheiden we afval?
Reinheidsniveau
Hoe schoon moet een ruimte zijn?
  1. Ruwschoon
  2. Huishoudelijk schoon
  3. Smetschoon

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Niveaus van schoonmaken
Ruwschoon 
Huishoudelijk schoon 
Smetschoon 

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe schoon een ruimte moet zijn, hangt af van het reinigingsniveau
  1. Ruwschoon

    Je stelt dan lage eisen aan de schoonmaakgraad. Een ontvangsthal of een berging mogen ruwschoon zijn. Ze zouden schoner kunnen zijn, maar dat is niet nodig.

  2. Huishoudelijk schoon.
    De ruimte is dan optisch schoon. Dat betekent dat al het zichtbare vuil is verwijderd. Er zijn dan nog wel bacteriën aanwezig.

  3. Smetschoon.
    Een operatiekamer moet smetschoon zijn. Dat betekent dat micro-organismen gedood zijn.

Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Ruwschoon
Welke ruimte hoort niet ruwschoon zijn.
A
De huiskamer
B
Een schuur
C
Een garage
D
Een kelder

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een operatiekamer moet ruwschoon zijn
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De drie reinheidsniveaus zijn:
A
ruwschoon, huishoudelijk schoon, smetschoon
B
best schoon, huishoudelijk schoon, smetschoon
C
ruwschoon, glimmend schoon, smetschoon
D
veegschoon, huishoudelijk schoon, smetschoon

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ruwschoon
Huishoudelijk schoon
Smetschoon

Slide 24 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Textiel is
A
Een kledingstuk met polyester
B
Een geweven stof
C
Een wasmiddel op biologische wijze
D
Een maaltijd voor kinderen vanaf 4

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat staat er op het samenstellingsetiket?
A
Hoe je de was moet wassen
B
Waar het textiel van is gemaakt
C
De wasvoorschriften
D
Wassymbolen

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat staat er op een behandelingsetiket?
A
Van welk materiaal het textielproduct gemaakt is
B
Hoe belangrijk het is om dit product te wassen.
C
Hoe te behandelen tijdens het wassen
D
Hoe het textiel samengesteld is

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Is dit een samenstellingsetiket of behandelingsetiket?
A
Samenstellingsetiket
B
Behandelingsetiket

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 29 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 30 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat hoort waar?
Afvalscheiding

Slide 31 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 32 - Lien

Cet élément n'a pas d'instructions