§11.3 Zwangerschap

§11.3 Zwangerschap
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

§11.3 Zwangerschap

Slide 1 - Diapositive

Voorkennis §1-2

Slide 2 - Diapositive


Wat is een abortus?
A
Als je na de geslachtsgemeenschap een pil slikt.
B
De arts laat het embryo weghalen uit de baarmoeder.
C
Dat is een miskraam.

Slide 3 - Quiz


Tot wanneer kan je abortus doen?
A
Tot 6 weken na de bevruchting.
B
Tot 15 weken na de bevruchting.
C
Tot 21 weken na de bevruchting.
D
Tot 12 weken na de bevruchting.

Slide 4 - Quiz


Wat is bevruchting?
A
Eicel smelt samen met zaadcel.
B
Eicel gaat zich delen.
C
Zaadcel gaat zich delen.
D
Eicel met zaadcel deelt zich tot een baby.

Slide 5 - Quiz

Tijdens de zwangerschap veranderen de hormonen van een vrouw.

Wat is GEEN kenmerk van zwangerschap?
A
Overgeven.
B
Grotere borsten krijgen.
C
Uitblijven van de menstruatie.
D
Chagrijnig zijn.

Slide 6 - Quiz

Bij bevruchting ontstaat een bevruchte zaadcel.
A
Ja.
B
Nee.

Slide 7 - Quiz



Welk voorbehoedmiddel is dit?
A
Mannencondoom.
B
Vrouwencondoom.
C
Nuvaring.
D
Hormoonstaafje.

Slide 8 - Quiz



Welk voorbehoedmiddel is dit?
A
De pil.
B
Hormoonstaafje.
C
Spiraaltje.
D
Nuvaring.

Slide 9 - Quiz



Welk voorbehoedmiddel is dit?
A
Prikpil.
B
Hormoonstaafje.
C
Spiraaltje.
D
Nuvaring.

Slide 10 - Quiz


6. Hoe lang duurt een
zwangerschap bij de mens?
A
Een half jaar.
B
7 maanden.
C
9 maanden.
D
Een jaar.

Slide 11 - Quiz

Wat is juist over de morning-afterpil?
A
Pil die grote hoeveelheden hormonen bevat.
B
Deze kan tot drie dagen na de geslachtsgemeenschap worden ingenomen, het liefst binnen 12 uur na de seks.
C
Om een zwangerschap af te breken.
D
Meestal word je ongeveer op je normale tijd ongesteld na het slikken van de morning-afterpil.

Slide 12 - Quiz


8. Wordt een vrouw tijdens de 
zwangerschap ongesteld?
A
Ja.
B
Nee.

Slide 13 - Quiz


Morning-afterpil
A
Pil die grote hoeveelheden hormonen bevat.
B
Deze kan tot drie dagen na de geslachtsgemeenschap worden ingenomen.
C
om een zwangerschap af te breken.
D
A, B en C zijn goed.

Slide 14 - Quiz

Doelen van deze les
Je leert:
hoe moeder en kind veranderen tijdens de zwangerschap;
hoe het kindje in de baarmoeder leeft;
welk effect schadelijke stoffen op het embryo heeft.

Slide 15 - Diapositive

Lees in stilte:
Hoe veranderen moeder en kind? blz. 34
Hoe leeft het kindje in de baarmoeder? blz. 36
Welke stoffen zijn schadelijk voor de baby? blz. 39

Klaar?
Maak alvast opdr. 1 + 2!
timer
5:00

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

9 maanden zwanger
Embryo
Foetus

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Vidéo

Schadelijke stoffen
Bijvoorbeeld:
  • Nicotine
  • Alcohol
  • Drugs
  •  Bepaalde medicijnen

Schadelijke stoffen tijdens zwangerschap.
Komen via het bloed bij de baby.

Slide 22 - Diapositive

Welke stoffen zijn schadelijk voor de baby?
  • Nicotine;
  • Drugs;
  • Alcohol.

Slide 23 - Diapositive

Waar vindt de bevruchting plaats?
A
Eierstok.
B
Eileider.
C
Baarmoeder.
D
Vagina.

Slide 24 - Quiz

Hoe noemen we het nieuwe kindje in de eerste 12 weken?
A
Foetus.
B
Embryo.

Slide 25 - Quiz


Wat is WAAR over een foetus?
A
De bloedvaten moeten nog ontstaan.
B
De botten moeten nog ontstaan.
C
De zintuigen moeten nog ontstaan.
D
Alles is er al, hij/zij hoeft alleen nog maar te groeien.

Slide 26 - Quiz

Hoeveel navelstrengslagaders en navelstrengaders zitten er in de navelstreng?
A
1 slagader en 1 ader.
B
1 slagader en 2 aders.
C
2 slagaders en 1 ader.
D
2 slagaders en 2 aders.

Slide 27 - Quiz

Welke orgaan of welke organen beschermen het kindje tegen schokken en stoten?
A
Baarmoederwand met spierlaag.
B
Vruchtvliezen en vruchtwater.
C
Placenta.
D
Navelstrengader en navelstrengslagaders.

Slide 28 - Quiz

Het bloed van de foetus en moeder is rechtstreeks met elkaar verbonden.
A
Waar.
B
Niet waar.

Slide 29 - Quiz

Af en toe roken of alcohol drinken, kan tijdens de zwangerschap geen kwaad. Als je het maar niet veel doet.
A
Waar.
B
Niet waar.

Slide 30 - Quiz

Einde deel 1
Huiswerk:
§11.3: opdr 1 t/m 13.

Klaar?
Nakijken => inleveren => huiswerk/leren/lezen.

Slide 31 - Diapositive

Evaluatie hele les

Slide 32 - Diapositive

§11.3 Zwangerschap

Slide 33 - Diapositive

HERHALING!
Waar vindt de bevruchting plaats?
A
Eierstok.
B
Eileider.
C
Baarmoeder.
D
Vagina.

Slide 34 - Quiz


Wat is WAAR over een foetus?
A
De bloedvaten moeten nog ontstaan.
B
De botten moeten nog ontstaan.
C
De zintuigen moeten nog ontstaan.
D
Alles is er al, hij/zij hoeft alleen nog maar te groeien.

Slide 35 - Quiz

Hoeveel navelstrengslagaders en navelstrengaders zitten er in de navelstreng?
A
1 slagader en 1 ader.
B
1 slagader en 2 aders.
C
2 slagaders en 1 ader.
D
2 slagaders en 2 aders.

Slide 36 - Quiz

Het bloed van de foetus en moeder is rechtstreeks met elkaar verbonden.
A
Waar.
B
Niet waar.

Slide 37 - Quiz

Doelen van deze les
Je leert:
hoe de bevalling gaat.
hoe een tweeling ontstaat.

Slide 38 - Diapositive

Lees in stilte:
Hoe gaat de bevalling? blz. 40
Hoe ontstaat een tweeling? blz. 43

Klaar?
Maak alvast opdr. 15 + 20!
timer
5:00

Slide 39 - Diapositive

1. Ontsluiting

Slide 40 - Diapositive

2. Uitdrijving

Slide 41 - Diapositive

3. Nageboorte

Slide 42 - Diapositive

Slide 43 - Vidéo


Wat is de volgorde van de bevalling?
A
Ontsluiting - uitdrijving - nageboorte.
B
Uitdrijving - ontsluiting - nageboorte.
C
Ontsluiting - nageboorte - uitdrijving.
D
Uitdrijving - nageboorte - ontsluiting.

Slide 44 - Quiz

Hoeveel zaadcellen en eicellen zijn er betrokken bij het ontstaan van een eeneiige tweeling?
A
1 zaadcel en 1 eicel.
B
1 zaadcel en 2 eicellen.
C
2 zaadcellen en 1 eicel.
D
2 zaadcellen en 2 eicellen.

Slide 45 - Quiz

Hoeveel zaadcellen en eicellen zijn er betrokken bij het ontstaan van een twee-eiige tweeling?
A
1 zaadcel en 1 eicel.
B
1 zaadcel en 2 eicellen.
C
2 zaadcellen en 1 eicel.
D
2 zaadcellen en 2 eicellen.

Slide 46 - Quiz

Einde deel 2
Je maakt:
§11.3 - opdr. 15 t/m 24.

Klaar?
Nakijken (1), inleveren (2), mag je iets voor jezelf doen ;)
DENK WEL VOOR JEZELF NA: is er ander werk wat nog ''open'' ligt?

Slide 47 - Diapositive