Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Woordsoorten benoemen
Je weet hoe je alle woordsoorten moet benoemen.
Slide 1 - Diapositive
Wat weet je van het hulpwerkwoord en het zelfstandig werkwoord?
Slide 2 - Carte mentale
Ik eet de taco's.
ZWW
Slide 3 - Diapositive
Ik heb de taco's
gegeten.
ZWW
HWW
Slide 4 - Diapositive
Ik zou de taco's
hebben gegeten.
ZWW
HWW
HWW
Slide 5 - Diapositive
Ik wilde heel graag
mijn huiswerk maken.
HWW
ZWW
Slide 6 - Question de remorquage
Wat is het zww?
'Ik heb je zus gemist bij het dertiende voetbaltoernooi van voetbalclub Swift.'
A
ik
B
heb
C
gemist
D
voetbalclub
Slide 7 - Quiz
Wat is het hww?
'Ik heb je zus gemist bij het dertiende voetbaltoernooi van voetbalclub Swift.'
A
ik
B
heb
C
gemist
D
voetbalclub
Slide 8 - Quiz
Wat is de woordsoort?
'Een circusvrachtwagen is afgelopen zaterdag gecrasht.'
A
zelfstandig naamwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
hulpwerkwoord
Slide 9 - Quiz
Wat is de woordsoort?
'Een circusvrachtwagen is afgelopen zaterdag gecrasht.'
A
zelfstandig naamwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
hulpwerkwoord
Slide 10 - Quiz
Wat weet je van het zelfstandig naamwoord?
Slide 11 - Carte mentale
Zelfstandig naamwoord
lidwoord voor zetten
bn voor zetten
verklein-woord van maken
Slide 12 - Diapositive
voetbalclub
DE voetbalclub
GROTE voetbalclub
voetbalclubJE
Slide 13 - Diapositive
Noteer alle zelfstandig naamwoorden: 'Mijn zoveelste poging voor een dikke voldoende heeft zijn vruchten afgeworpen.'
Slide 14 - Question ouverte
Wat weet je van het bijvoeglijk naamwoord?
Slide 15 - Carte mentale
Bijvoeglijk naamwoord
zegt iets over een zelfstandig naamwoord
Slide 16 - Diapositive
de mooie spullen
de blauwe tram
de vliegende vogels
een groot huis
Slide 17 - Diapositive
Noteer alle bijvoeglijk naamwoorden: 'Mijn zoveelste poging voor een dikke voldoende heeft zijn vruchten afgeworpen.'
Slide 18 - Question ouverte
Wat weet je van het voorzetsel?
Slide 19 - Carte mentale
... de kooi
... het feest
Slide 20 - Diapositive
achter
voor
in
veertien
herfst
jouw
op
gedurende
tijdens
moeder
Slide 21 - Question de remorquage
voornaamwoorden
persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
betrekkelijk voornaamwoord
verwijst naar een mens/ dier/ding
Slide 22 - Diapositive
Wat weet je van het persoonlijk voornaamwoord?
Slide 23 - Carte mentale
pers. vnw.
onderwerp
lv/mv
1e pers. ev
2e pers. ev
3e pers. ev
1e pers. mv
2e pers. mv
3e pers. mv
Het persoonlijk voornaamwoord wijst een persoon aan. Bijvoorbeeld ik of ons. Probeer de tabel in te vullen. Gebruik de voorbeeldzin 'ik geef bloemen aan jou'.
Slide 24 - Diapositive
pers. vnw.
onderwerp
lijdend voorwerp
1e pers. ev
ik
mij (me)
2e pers. ev
jij (je), u
jou (je), u
3e pers. ev
hij, zij (ze), het
hem, haar, het
1e pers. mv
wij (we)
ons
2e pers. mv
jullie, u
jullie, u
3e pers. mv
zij (ze)
hen, hun (ze)
Slide 25 - Diapositive
Noteer alle persoonlijk voornaamwoorden 'Ik heb gehoord dat zij het leuk vinden om in plassen te stampen.'
Slide 26 - Question ouverte
Wat weet je van het bezittelijk voornaamwoord?
Slide 27 - Carte mentale
bez. vnw.
bez. vnw.
1e pers. ev
2e pers. ev
3e pers. ev
1e pers. mv
2e pers. mv
3e pers. mv
Het bezittelijk voornaamwoord zegt van wie iets is. Bijvoorbeeld jouw of ons. Probeer de tabel in te vullen. Gebruik de voorbeeldzin 'mijn boeken'.
Slide 28 - Diapositive
bez. vnw.
bez. vnw.
1e pers. ev
mijn (de mijne)
2e pers. ev
jouw (je), uw (de jouwe, de uwe)
3e pers. ev
zijn, haar
1e pers. mv
ons, onze
2e pers. mv
jullie (je), uw
3e pers. mv
hun
Het bezittelijk voornaamwoord zegt van wie iets is. Bijvoorbeeld jouw of ons. Probeer de tabel in te vullen. Gebruik de voorbeeldzin 'mijn boeken'.
Slide 29 - Diapositive
Noteer alle bezittelijk voornaamwoorden 'Mijn moeder heeft haar sieraden in hun kistje verstopt.'
Slide 30 - Question ouverte
Aanwijzend voornaamwoord
Slide 31 - Diapositive
Slide 32 - Diapositive
Wat is het betrekkelijk vnw?
De bloemen die de twee prijswinnaars kregen aangeboden, vonden ze mooi.
Slide 33 - Question ouverte
Wat is het antecedent?
De bloemen die de twee prijswinnaars kregen aangeboden, vonden ze mooi.