AR1_HaVw_Unit2_Demonstratives

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Demonstrative pronouns

After this lesson, you should be able to use the correct demonstrative pronoun and be able to explain why. 

Noem de vier demonstrative pronouns uit je boek

Dichtbij

Als iets dichtbij je is dan gebruik je:

This of these. 

This = enkelvoud  (dit, deze)

These = meervoud (deze)

This gebruik je voor mensen, dieren of dingen in het enkelvoud.

Juist

Onjuist

Sleep mij!

These gebruik je voor mensen, dieren of dingen in het enkelvoud.

Juist

Onjuist

Sleep mij!

Verder weg

Als iets verder weg is dan gebruik je:

That of those. 

That = enkelvoud  (die, dat)

Those = meervoud (die)

That gebruik je voor mensen, dieren of dingen in het meervoud die verder weg zijn

Juist

Onjuist

Sleep mij!

Those gebruik je voor mensen, dieren of dingen in het meervoud die verder weg zijn.

Juist

Onjuist

Sleep mij!

	Dichtbij	Verder weg
Enkelvoud	This	That
Meervoud	These	Those

Kies de juiste demonstrative pronoun:

I like ... jumper over here.

1. this
2. that
3. these
4. those

Kies de juiste demonstrative pronoun:

Look at ... shoes over there!

1. this
2. that
3. these
4. those

Kies de juiste demonstrative pronoun:

Where did you buy ... skirt you're wearing?

1. this
2. that
3. these
4. those

Kies de juiste demonstrative pronoun:

Look at ... horses in the field!

1. this
2. that
3. these
4. those

Kies de juiste demonstrative pronoun:

Hello Nienke, are ... nice dogs yours?

1. this
2. that
3. these
4. those

Laten we de woordjes ook nog even oefenen... 

Vul de juiste vertaling in:
maandelijks

Vul de juiste vertaling in:
gisteren

Vul de juiste vertaling in:
suit

Vul de juiste vertaling in:
maat

Vul de juiste vertaling in:
sjaal

Vul de juiste vertaling in:
activiteit

Vul de juiste vertaling in:
Vragenlijst

Vul de juiste vertaling in:
to play

Vul de juiste vertaling in:
winkelen

Dan nu... 

Verder met de Present Simple

What do you already know
about the Present simple?

Present Simple

Gebruik bij:

Feiten, permanente situaties, algemene waarheden

Signaalwoorden zijn:

Sometimes, often, usually, always of never

Present Simple: Form

I / you / we / they = hele werkwoord

he / she / it = hele werkwoord + -s

Present Simple: Questions and negatives

Negatives:

I / you / we / they > do not ...

He / she / it > does not ...

Questions:

Do > I / you / we / they ...

Does > he / she / it ....

https:

Was deze les leerzaam?
Waarom?