Grammatica woordsoorten bezittelijk voornaamwoord

Nederlands
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Nederlands

Slide 1 - Diapositive

Deze les
  • Bezittelijk voornaamwoord
  • Even oefenen
  • Huiswerk grammatica woordsoorten 4.6

Slide 2 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord
De naam zegt het al: een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan.
Met een bezittelijk voornaamwoord kan je aangeven of iets van jou is of van iemand anders.

Kan ik jouw pen lenen.
Mijn hond speelt graag met jullie hond.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

persoonlijk voornaamwoord
Zij
geeft
de
kaarten
aan
ons.
Hebt
u
ons
gezien
tijdens
dat
feestje
van
hem.

Slide 5 - Question de remorquage

bezittelijk voornaamwoord
Doet
jullie
computer
ook
zo
raar.
Hun
auto
is
duurder
dan
de
onze.

Slide 6 - Question de remorquage


Mijn neef heeft thuis een slang.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 7 - Quiz


Zijn dat jouw buren?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 8 - Quiz


Zij graven een zwembad in de tuin.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Quiz


Hun tuin is daar groot genoeg voor.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

 jouw/uw?     

Kun je in plaats van jou/jouw mijn invullen schrijf dan een w

  • Dit is jouw/uw boek. 
  • Dit is mijn boek. 
  • Dus wel een w
jou/u?
                                          
Kun je je naam invullen:  schrijf dan geen w

  • Dit boek is van jou/u.   
  • Dit boek is van Meron.    
  • Dus geen  w
                                   

Slide 11 - Diapositive

Welke zin is goed?
A
Dit is jouw tas.
B
Dit is jou tas.

Slide 12 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Geef mij jouw boek even.
B
Geef mij jou boek even.

Slide 13 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Die pen is van u.
B
Die pen is van uw.

Slide 14 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Hoe gaat het met jouw?
B
Hoe gaat het met jou?

Slide 15 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Kan ik iets voor jouw doen?
B
Kan ik iets voor jou doen?

Slide 16 - Quiz


Ik weet het verschil tussen een persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
0100

Slide 17 - Sondage

Einde les
Geen vragen?  dan mogen jullie de vergadering verlaten en wens ik jullie een fijne dag!

Slide 18 - Diapositive