Geen voorzetsel, dan Ontleden
Vb: Er hat (zijn)___ Mutter (deze) _______ Blume (v) gegeben.
1. Persoonsvorm: ww, maak zin vragend
Hat er (zijn) ____ Mutter.....
2. Gezegde: alle ww, dus: hat gegeben
3. Onderwerp: wie + gezegde: dus wie hat gegeben?
Antw: er. Dus 'er' is onderwerp
4. Lijdend voorwerp: wat + ond + gezegde: dus wat hat er gegeben?
Antw: Blume, dus Blume is lijdend vw. 4e naamval. Deze = dies, hoort bij de der groep Blume is vrouwelijk. Kijk in het blokje der groep S 165: die Frau, Dus een e: diese
5. Mw voorwerp: aan wie + ond + gez+ lv: aan wie hat er diese Blume gegeben?
Antw: Mutter, dus 3e naamval. zijn = sein, ein groep en vrouwelijk. Kijk in blokje ein groep S 165: einer Frau, dus er: seiner