tekstsoorten, schrijfdoelen, tekstverbanden

Tekstdoelen en meer
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Tekstdoelen en meer

Slide 1 - Diapositive

In deze les komt aan bod
  • Tekstsoorten
  • Schrijfdoelen
  • Intenties, opvattingen, gevoelens schrijver
  • Tekststructuren
  • Tekstverbanden
  • Signaalwoorden

Slide 2 - Diapositive

Welke tekstsoorten ken je?

Slide 3 - Carte mentale

Tekstsoorten op examen
  • Uiteenzetting
  • Betoog
  • Beschouwing

Slide 4 - Diapositive

Tekstsoort
Tekstdoel
Betoog
Beschouwing
Uiteenzetting
Informeren
Overtuigen
Adviseren
Activeren
Amuseren

Slide 5 - Question de remorquage

Tekstsoorten

1) Informatieve tekst / Uiteenzetting


2) Betogende tekst / betoog


3) Beschouwende tekst /
     beschouwing

Tekst-/schrijfdoelen

1) Informeren
2) Uiteenzetten

3) Overtuigen
4) Tot actie aanzetten

5) Beschouwen, opiniëren
6) Vermaken

Slide 6 - Diapositive

Kenmerken uiteenzetting
  • Informatieve tekst (feitelijk)
  • Een tekst waarin je iets uitlegt, beschrijft, verklaart of meedeelt. Je blijft objectief/ geen eigen mening.

Slide 7 - Diapositive

Kenmerken betoog
  • Subjectieve tekst.
  • Schrijver neemt standpunt in en beargumenteert met argumenten.
  • Bedoeld om lezers te overtuigen.

Slide 8 - Diapositive

Kenmerken beschouwing
  • Zowel objectief als subjectief van aard.
  • Schrijver geeft interpretaties, verklaringen en opinies ter overweging mee.
  • Bedoeld om lezer na te laten denken en zelf een mening te laten vormen.

Slide 9 - Diapositive

Intenties van de schrijver
In het examen ook altijd vragen over de intenties van de schrijver. Dit is iets subtieler van het schrijf-/tekstdoel.
Woordkeus en schrijfstijl zeggen veel over de intenties en gevoelens van de schrijver.

Let goed op de titel, de inleiding en het slot van de tekst.

Slide 10 - Diapositive

Intenties van de schrijver
Voorbeelden van vragen op examen:
  1. In welke alinea komt het standpunt van de auteur het duidelijkst naar voren?
  2. Hoe kan de houding van de auteur ten opzichte van het onderwerp het beste gekarakteriseerd worden?
    Bezorgd, kritisch, neutraal, afstandelijk, professioneel.
  3. Hoe zou je de toonzetting het beste kunnen typeren?
    Alarmerend, enthousiasmerend, prikkelend, spottend.

Slide 11 - Diapositive

Tekststructuren:
Teksten zijn opgebouwd volgens een inleiding, middenstuk en een slot. 
Schrijvers streven ernaar om die volgens een bepaalde structuur die samenhangt met hun tekstdoel vorm te geven, zoals probleem-oplossingstructuur, argumentatiestructuur enz.
Er zijn 7 vaste tekststructuren.

Slide 12 - Diapositive

argumentatiestructuur
deelonderwerpenstructuur
probleem/oplossingstructuur
verklaringsstructuur
stelling
argumenten voor
tegenargumenten
herhaling stelling
onderwerp
aspecten van het onderwerp
samenvatting
probleem
gevolgen
oorzaken
oplossingen
de beste oplossing
bepaald verschijnsel
kenmerken/voorbeelden
verklaring/oorzaak/reden
samenvatting

Slide 13 - Question de remorquage

Sleepvraag: 
Sleep de juiste inleiding naar de juiste tekststructuur
bewering
argument-
structuur
vroeger-
nu-
structuur
probleem/
oplossing-
structuur
verschijnsel
verklaring-
structuur
voor- en
nadelen-
structuur
inleiding:
stelling,
standpunt
inleiding:
beschrijving ontwikkeling/verandering
inleiding:
beschrijving probleem
inleiding:
bespreking bepaald
verschijnsel
inleiding:
beschrijving verschijnsel met pos. en neg. kanten

Slide 14 - Question de remorquage

Tekstverbanden
Tekstverbanden zijn de relaties tussen verschillende delen van een tekst (bv. alinea’s of zinnen).
Zo kan een zin/alinea ingaan op een oorzaak:
           Het heeft al maanden niet meer geregend 
en een volgende zin/alinea op een gevolg. 
            Daardoor is de oogst van de boeren mislukt. 

Het verband: oorzaak-gevolg. 

Slide 15 - Diapositive

Signaalwoorden
Het verband: oorzaak-gevolg. 

Signaalwoorden: door(dat), waardoor, te danken aan.

Slide 16 - Diapositive

Signaalwoorden 
ook, bovendien → opsomming
maar, echter → tegenstelling
net als, hetzelfde → vergelijking
dat wil zeggen, bijvoorbeeld → uitleg/toelichting
als, indien → voorwaardelijk
met behulp van, om … te → doel-middel
vroeger, nu → chronologie (volgorde in de tijd)
dus, hieruit volgt → conclusie
kortom, om kort te gaan → samenvatting

Slide 17 - Diapositive

Welke verband geeft het woordje 'kortom' aan.
A
Samenvattend
B
Voorwaardelijk
C
Temporeel
D
Vergelijkend

Slide 18 - Quiz

Welk verband geeft de formulering 'te wijten / te danken aan' aan?
A
Doel-middel
B
Oorzaak-gevolg
C
Redengevend
D
Toelichtend

Slide 19 - Quiz

Hoewel
A
Opsommend verband
B
Redengevend
C
Tegenstellend
D
Voorwaardelijk

Slide 20 - Quiz

Zoals
A
Voorwaardelijk
B
Voorbeeldgevend
C
Tegenstellend
D
Opsommend

Slide 21 - Quiz

Dus:
  • Tekststructuren --> wijze waarop tekst is opgebouwd.
  • Tekstverband --> wat meerdere tekstdelen met elkaar te
      maken hebben. Verbanden tussen alinea's of zinnen.
  • Signaalwoord --> geeft aan met welk tekstverband je te
     maken hebt; dit is de enige die in de tekst zelf staat.
  • Functiewoord --> vertelt wat de functie is van één tekstdeel.

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive