Wohnen: Grammatik und Wortschatz

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Wohnen

Grammatik und Wortschatz

Grammatik

Naamvallen zonder voorzetsel

Welke naamval volgt er ook al weer na de voorzetsels für, gegen, ohne en um?

1. 1e naamval
2. 2e naamval
3. 3e naamval
4. 4e naamval

ich

du

er

sie (Bertha)

es

wir

ihr

sie (Heino+Laura)

Sie

(Frau Maier)

wer

mich

dich

ihn

sie (Carla)

es

uns

euch

sie

(Trudl+Mirko)

Sie

(Herr Behnke)

wen

4e naamval zonder voorzetsel

Hast du mich gesehen?

Geen voorzetsel, toch mich.

Hast du mich gesehen?

Ontleden!

Stap 1 Zoek het gezegde (=alle werkwoorden)

Hier: hast gesehen

Stap 2 Stel de vraag wie+gezegde om het onderwerp te vinden

Hier: du

Stap 3 Stel de vraag wie+gezegde+onderwerp om het lijdend voorwerp te vinden

Hier: mich

Welk zinsdeel krijgt in het Duits de vierde naamval

1. Onderwerp
2. Persoonsvorm
3. Lijdend Voorwerp
4. Gezegde

Een voorbeeld

Kannst du (ik) morgen abholen?

Stap 1 Gezegde:

Stap 2 Onderwerp:

Stap 3 Lijdend voorwerp:

Te ingewikkeld? Kun je het vervangen door 'hem'? --> 4e naamval

Wortschatz

Thema Wohnen

die Uhr

der Schlüssel

der Stuhl

das Schlafzimmer

der Tisch

der Spiegel

die Tür

die Küche

der Schrank

Maak een foto van:
der Fernseher

welche Dinge sind in
deinem Haus?