ABT3 14.03.2025

Welkom!
14.03.2025
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
AndersMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 180 min

Éléments de cette leçon

Welkom!
14.03.2025

Slide 1 - Diapositive

Planning
  • Start thema 8
  • 8.1 

Slide 2 - Diapositive

Start thema 8
  • Bekijk de titel van het hoofdstuk
  • Bekijk de inhoudsopgave 
  • Bekijk de plaatjes
  • Waar gaat het thema over, denk je? 

Slide 3 - Diapositive

8.1
  • Bekijk opdr. 1
  • Bekijk de afbeeldingen
  • Klassikaal bespreken 

Slide 4 - Diapositive

8.1
  • Leefbaarheid  
  • Wat betekent ''leefbaarheid'', denk je?
  • Heb je het woord een keer eerder gehoord of gelezen? 
  • Is het een belangrijk woord, denk je? 

Slide 5 - Diapositive

8.1
  • Luister naar het gesprek op het radioprogramma
  • Bekijk opdr. 3
  • Luister nog een keer naar het gesprek
  • Beantwoord opdr. 3
  • Bespreken

Slide 6 - Diapositive

8.1
  • Maak tweetallen
  • Pak het transcript van het gesprek
  • Oefen samen het gesprek 

Slide 7 - Diapositive

8.1
  • Blauwe woorden (blz. 113) 

Slide 8 - Diapositive

8.1
  • Bekijk de vragenlijst op blz. 111 en 112
  • Bekijk opdr. 4 en 5
  • Pak de praatplaat ''Wat een dag!'' (deze heb je nodig voor opdr. 5)
  • Maak opdr. 4 en 5
  • Bespreken

Slide 9 - Diapositive

8.1
  • Maak zelfstandig opdr. 7, 8, 9 en 10
  • Bespreek je antwoorden met je medecursist
  • Klassikaal bespreken 

Slide 10 - Diapositive

8.1
  • Het woordje ''er'' (herhaling (7.1, blz. 65 + nieuw)
  • Het woord ''er'' kun je op verschillende manieren gebruiken.
  • Voorbeelden? 
  • Er is, er zijn, ik heb er.. (hoeveelheid), ik ga erheen (plaats) etc...

Slide 11 - Diapositive

8.1
  •  Je kunt ''er'' ook combineren met een werkwoord
  • Bijvoorbeeld: er staat, er zit, er lopen, er rennen....
  • Het woordje ''er'' ''presenteert'' het onderwerp van de zin.
  • Bijvoorbeeld:
  • Er lopen twee katten op straat.
  • Er staan veel bomen langs de weg. 

Slide 12 - Diapositive

8.1
  • Je kunt ''er'' ook combineren met een/geen en bij woorden zonder lidwoord --> Er zijn geen cursisten op school in het weekend.
  • Je kunt ''er'' ook combineren met iemand, niemand, iets, niets of wat --> Er zit niemand in het lokaal. / Er ligt wat op de grond. 
  • Je kunt ''er'' ook gebruiken bij een hoeveelheid (getal, veel, weinig, meer en minder). --> Er staan 3 fietsen in de schuur. / Er lopen veel mensen op het station. 

Slide 13 - Diapositive

Herhaling ''er''

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Lien

Slide 16 - Lien

8.1
  • Bekijk de foto op blz. 115 (opdr. 11)
  • Bekijk de zinnen
  • Wat zie je? Onderstreep het juiste antwoord 
  • Bespreken

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

8.1
  • Bekijk de foto van de straat in Amsterdam
  • Wat zie je op de foto? Wat gebeurt er?
  • Probeer 10 zinnen te schrijven. Gebruik de ''er'' + werkwoord-combinatie 
  • Bespreken

Slide 19 - Diapositive

8.1
  • Maak zelfstandig opdr. 12
  • Bespreken 

Slide 20 - Diapositive

8.1
  • Bekijk de zinnen bij opdr. 13
  • Klassikaal oefenen
  • Maak tweetallen
  • Cursist A: leest de vragen
  • Cursist B: geeft antwoord  
  • Probeer de zinnen snel voor te lezen!

Slide 21 - Diapositive

8.1
  • Jullie droomwijk!
  • Maak tweetallen
  • Hoe ziet jullie droomwijk eruit?
  • Wie of wat is er aanwezig?
  • Schrijf 10 zinnen op. 
  • Bespreek jullie zinnen met een ander tweetal

Slide 22 - Diapositive

8.1
  • Maak tweetallen
  • Pak werkblad 8.1a (1) 
  • Opdracht cursist A: Je hebt een blad met een tekening die nog niet af is. Cursist B heeft dezelfde tekening, maar die is wel af. Stel vragen aan cursist B over de tekening en maak de tekening compleet. Gebruik er. 
  • Opdracht cursist B: Beantwoord de vragen van cursist A over jouw tekening. De tekening van cursist A is nog niet af. Die van jou wel.
  • Klaar? Pak werkblad 8.1a (2). De opdracht wordt nu omgedraaid. De tekening van cursist A is, de tekening van cursist B nog niet. 

Slide 23 - Diapositive

8.1
  • Bekijk opdracht 15
  • Je gaat eerst de opdracht zelf voorbereiden. 
  • Bereid je voor op de spreekopdracht over jouw buurt.
  • Gebruik de onderwerpen van het lijstje.
  • Je krijgt 5 minuten de tijd om je voor te bereiden 

Slide 24 - Diapositive

8.1
  • Maak nu tweetallen
  • Cursist A: vertel wat je hebt voorbereid
  • Cursist B: luister en maak aantekeningen. Let op de inhoud en het woordje ''er''. 
  • Is cursist A klaar met spreken? 
  • Noem een top (wat ging goed) en een tip (wat kan worden verbeterd).
  • Klaar? Draai de rollen om

Slide 25 - Diapositive