oefenvragen tijdvak 1 en 2

10 tijdvakken
 5 periodes
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4-6

Cette leçon contient 12 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

10 tijdvakken
 5 periodes

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

5 Periodes


10
Tijdvakken


Slide 3 - Diapositive

In de loop van de geschiedenis hebben verschillende heersers bijnamen
gekregen. Zet ze in de goede volgorde

1 De Romeinse keizer Gaius kreeg de bijnaam Caligula
(Soldatenlaarsje) omdat hij als kind al in soldatenkleding rondliep.
2 De Nederlandse stadhouder Willem van Oranje kreeg de bijnaam Vader des vaderlands.
3 De Engelse koning Richard I kreeg de bijnaam 'Leeuwenhart' nadat hij
tijdens de Derde Kruistocht had gevochten bij de verovering van de
havenstad Akko.
4 De Frankische koning Lodewijk I kreeg de bijnaam 'de Vrome' door
zijn inzet voor de verspreiding van het christendom in het noorden van
Europa.
5 De Engelse koningin Maria I kreeg tijdens de reformatie de bijnaam
Bloody Mary (Bloedige Maria) vanwege haar vervolging van
protestanten.

Slide 4 - Diapositive

In de loop van de geschiedenis hebben verschillende heersers bijnamen
gekregen. Zet ze in de goede volgorde

1 De Romeinse keizer Gaius kreeg de bijnaam Caligula
(Soldatenlaarsje) omdat hij als kind al in soldatenkleding rondliep.
4 De Frankische koning Lodewijk I kreeg de bijnaam 'de Vrome' door
zijn inzet voor de verspreiding van het christendom in het noorden van
Europa.
3 De Engelse koning Richard I kreeg de bijnaam 'Leeuwenhart' nadat hij
tijdens de Derde Kruistocht had gevochten bij de verovering van de
havenstad Akko.
5 De Engelse koningin Maria I kreeg tijdens de reformatie de bijnaam
Bloody Mary (Bloedige Maria) vanwege haar vervolging van
protestanten.
2 De Nederlandse stadhouder Willem van Oranje kreeg na de Opstand de bijnaam Vader des vaderlands.




Slide 5 - Diapositive

antwoord
1 -4 -3- 5- 2

Slide 6 - Diapositive

Bron 1
Bron 2
  • Geef per bron aan of deze tekening door jager-verzamelaars is gemaakt of door boeren. Licht steeds met een element uit de bron toe waarom je tot deze keuze bent gekomen.
  • Geef aan welk KA bij bron 2 past.

Slide 7 - Diapositive

antwoord
Bron 1 past bij de jagers-verzamelaars, omdat je ziet dat ze op jacht zijn, gebruiksvoorwerp is een speer, ze jagen voor hun voedsel.
Bron 2 past bij boeren, omdat je ziet dat zij dieren gebruiken om een ploeg te trekken. Zij bewerken land om aan hun voedsel te komen.

Bij bron 2 past het KA: Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen.

Slide 8 - Diapositive

Welke uitspraak past niet bij West-Europa in de periode van de vierde tot de zesde eeuw? 


A De bevolking was rijk genoeg om de plunderende Hunnen en Germanen af te kopen, zodat deze naar het Oost-Romeinse Rijk trokken om te plunderen.
B De Germanen vestigden zich binnen het Romeinse Rijk en vormden daar zelfstandige koninkrijkjes.
C Een groot deel van de inwoners van de Romeinse steden verhuisde naar het platteland.
D De macht en het aanzien van de keizer in Rome stelde in de praktijk steeds minder voor en het keizerschap hield op een bepaald moment zelfs op te bestaan.

Slide 9 - Diapositive

Welke uitspraak past niet bij West-Europa in de periode van de vierde tot de zesde eeuw? 


A De bevolking was rijk genoeg om de plunderende Hunnen en Germanen af te kopen, zodat deze naar het Oost-Romeinse Rijk trokken om te plunderen.
B De Germanen vestigden zich binnen het Romeinse Rijk en vormden daar zelfstandige koninkrijkjes.
C Een groot deel van de inwoners van de Romeinse steden verhuisde naar het platteland.
D De macht en het aanzien van de keizer in Rome stelde in de praktijk steeds minder voor en het keizerschap hield op een bepaald moment zelfs op te bestaan.

Slide 10 - Diapositive

kenmerkende aspecten
De Griekse filosoof Aristoteles leefde in de vierde eeuw voor Christus. Hij
onderzocht het bestuur van meerdere stadstaten voor zijn boek Politika.
Het werk van Aristoteles past hierdoor bij twee onderdelen van een
kenmerkend aspect van zijn tijd.

Toon dit aan.

Slide 11 - Diapositive

antwoord
Het werk van Aristoteles past bij
• 'de ontwikkeling van wetenschappelijk denken … in de Griekse
stadstaat', want hij baseerde zijn boek op onderzoek 
• 'het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat', want dat was het onderwerp van zijn boek

Slide 12 - Diapositive