2H2 nw/gez - uitleg interview (blokuur)

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Vorige les

Spreekwoordenspel

Wat gaan we vandaag doen?

Lezen leesboek

Grammatica zinsdelen

Uitleg opdracht interviewverslag (juni)

Voorbereiden op interview / werken aan vlog

Doel van de les

Aan het einde van deze les:

- Kun je het werkwoordelijk- en naamwoordelijk gezegde in een zin herkennen/benoemen.

- Je weet wat er van je wordt verwacht bij de opdracht 'maken interviewverslag'.

Het gezegde

• Het werkwoordelijk gezegde (wg) van een zin zegt wat iemand of iets (het onderwerp) doet.
  VB: Hij / loopt / elke dag / naar school.
  wg = loopt

• Een naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand of iets is (of wordt of blijft).

VB: Matthias / wordt / later / zeer waarschijnlijk / wiskundeleraar.

ng = wordt [wiskundeleraar] 

Het werkwoordelijk gezegde

• Alle werkwoorden in een zin.
• De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
• Een werkwoord is iets dat je kan doen.

Voorbeeld

Ik zal gaan zwemmen. Deze zin heeft 3 werkwoorden.

Zal, Gaan en Zwemmen.

Werkwoordelijk gezegde: "zal gaan zwemmen"

Koppelwerkwoord

• Het koppelwerkwoord ‘koppelt’ als het ware het naamwoordelijke deel aan het onderwerp.
  
  
• Er zijn 9 koppelwerkwoorden:
  Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen. 
  
  
  

Naamwoordelijk gezegde

Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel:

• Het werkwoordelijk deel (ww.deel) bevat alle werkwoorden uit de zin. Een van die werkwoorden is een koppelwerkwoord (kww): zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.
  
  
• Het naamwoordelijk deel (nw.deel) bevat een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp geeft.
  
  
• Voorbeeld: Mijn oom is bakker van beroep
• Zij lijkt een leuke docent te zijn

In welke zin zie je een naamwoordelijk gezegde?

1. Ik snap er helemaal niks van.
2. Ik zou wel wat slimmer willen zijn.
3. Ik heb geen zin om op te letten.
4. Ik leer hier heel veel van.

In welke zin zie je een naamwoordelijk gezegde?

1. Ik begin het te begrijpen.
2. Ik doe in ieder geval mijn best.
3. Ik wil hier nog een vraag over stellen.
4. Ik word steeds enthousiaster.

In welke zin zie je geen naamwoordelijk gezegde, maar een werkwoordelijk gezegde?

1. Alle leerlingen zijn hyperactief.
2. De docent wordt er een beetje moe van.
3. De kinderen stuiteren door de klas.
4. De docent lijkt zelf ook een beetje druk te worden.

Aan de slag!

Maken:

opdracht 1 op p. 82

opdracht 6 & 7 op p. 85

2H uitleg interview

Uitleg opdracht interviewverslag

- wie?

- wat?

- waar?

- waarom?

- wanneer?

- hoe?

De gesloten vraag

 Gesloten vragen; dit zijn vragen waar je alleen ja of nee op kan beantwoorden

Open vragen

Open en gesloten vragen

	Vraag	Antwoord	Verbredende vraag	Verdiepende vraag
Open vraag	Wat heb je vandaag allemaal gedaan?	Eerst ben ik naar de stad geweest. Daarna ben ik uiteten geweest.	En wat heb je 's avonds nog gedaan?	Hoe is de wedstrijd afgelopen?
Gesloten vraag	Ben je nog naar de stad geweest?	Nee.	Heb je nog gevoetbald?	???

Aan de slag..

--> lees op je gemak de opdracht door in It's learning (week 24)

--> denk na over je onderwerp en wie je zou kunnen interviewen

--> maak een opzetje voor je interviewverslag

OF

--> werk aan je vlog

Maak van de volgende vraag een open vraag:

Vind je de nieuwe iPhone mooi?

Maak van de volgende vraag een open vraag:

Bent u blij met uw baan?

Doel van de les

Aan het einde van deze les:

- Je weet wat er van je wordt verwacht bij de opdracht 'maken interviewverslag'.

Volgende les

maandag 8/4

Verder met grammatica zinsdelen

werkwoorden & gezegde