1.6 Engelse werkwoorden

Lesplanning

Lesdoel
Instructie
Oefenen
Zelfstandig werken
Einde les
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 3

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Lesplanning

Lesdoel
Instructie
Oefenen
Zelfstandig werken
Einde les

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel
Aan het einde van de les weet je hoe je Engelse werkwoorden moet vervoegen?

Waarom? Omdat wij veel Engelse werkwoorden gebruiken en de  spelling soms anders is

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Slide 4 - Diapositive

Engelse werkwoorden
  • Bij verleden tijd kijk je naar de laatste letter van de stam. 
  • 't ex kofschip
  • Ja? + te(n)
  • Nee? + de(n)

racen
timen

Slide 5 - Diapositive

Engelse werkwoorden
  • Soms schrijf je twee medeklinkers, om duidelijk te maken dat een woord op z'n Engels uitgesproken wordt.

paintballen - ik paintball - hij paintballt
passen - ik pass - hij passt

grillen - ik gril - hij grilt
stressen - ik stres - hij strest

Slide 6 - Diapositive

Hoe spel je Engelse werkwoorden?
A
Volgens de Nederlandse spellingsregels
B
Volgens de Engelse spellingsregels
C
Volgens aparte spellingsregels
D
Hangt af van het woord. Sommige spelling volgens Nederlandse regels, andere Engels.

Slide 7 - Quiz

Engelse werkwoorden
  • Soms haal je -n van het werkwoord af om de ik-vorm te krijgen.

racen - ik race (niet: ik rac) - hij racet 
timen - ik time (niet: ik tam) - hij timet

Slide 8 - Diapositive

Engelse werkwoorden

Ik heb jaren als webdesigner (freelancen)
A
gefreelancet
B
gefreelanct
C
gefreelanced
D
gefreelancd

Slide 9 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Wij hebben (basketballen)
A
gebasketballd
B
gebasketbald

Slide 10 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (racen-vt)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 11 - Quiz

Engelse werkwoorden

Jij (stressen-tt)
A
stresst
B
strest
C
stresd
D
stressd

Slide 12 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 13 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

A
Hij heeft de hele dag gegamed.
B
Hij heeft de hele dag gegamet.
C
Hij heeft de hele dag gegamt.
D
Hij heeft de hele dag gegamd.

Slide 14 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Wij hebben (paintballen)
A
gepaintbald
B
gepaintballd

Slide 15 - Quiz

Engelse werkwoorden

Hij ...(racen - vt).
A
Hij racte.
B
Hij racette.
C
Hij racde.
D
Hij racete.

Slide 16 - Quiz

Engelse werkwoorden
Hij heeft de bal over het net (smashen).
A
gesmasht
B
gesmashed
C
gesmashet
D
gesmashd

Slide 17 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Wij hebben (paintballen)
A
gepaintbald
B
gepaintballd

Slide 18 - Quiz

Engelse werkwoorden

Jij (stressen-tt)
A
stresst
B
strest
C
stresd
D
stressd

Slide 19 - Quiz

Engelse werkwoorden

Jij (deleten-tt)
A
deletet
B
delet
C
deletete
D
delete

Slide 20 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (timen - vt)
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 21 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Wij hebben (basketballen)
A
gebasketballd
B
gebasketbald

Slide 22 - Quiz

Engelse werkwoorden

Ik heb al die oude contacten (vdw)


A
gedelete
B
gedeleted
C
gedeletet

Slide 23 - Quiz

Engelse werkwoorden

Jij (deleten-tt)
A
deletet
B
delet
C
deletete
D
delete

Slide 24 - Quiz

Engelse werkwoorden

Hij (timen - vt)
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 25 - Quiz

Lesdoel
Aan het einde van de les weet je hoe je Engelse werkwoorden moet vervoegen?

Waarom? Omdat wij veel Engelse werkwoorden gebruiken en de  spelling soms anders is

Slide 26 - Diapositive

Wat ga je doen?
Deel B
Blz. 151 t/m 154

Slide 27 - Diapositive