Sanne fietst 2 km naar school. Daar doet ze 5 minuten over.
Wat is haar snelheid in km/u?
Bij dit soort sommen gebruik je een verhoudingstabel. Vul de tabel in met de informatie die in de som staat: bovenaan staat de afstand in km, onderaan de tijd in minuten.
Doel 493
Slide 14 - Diapositive
Rekenen met snelheden
Dus: vul in bij 'afstand in km' : 2. Daar hoort '5 min' bij.
Wat is haar snelheid in km/u? Oftewel: hoeveel km hoort er bij 60 min (want 1 uur is 60 min)?
afstand in km
2
tijd in minuten
5
afstand in km
2
?
tijd in minuten
5
60
Slide 15 - Diapositive
Het is makkelijker om eerst een tussenstapje te doen. Reken eerst uit wat er hoort bij 10 minuten. Om van 5 naar 10 minuten te komen vermenigvuldig je met 2 (5 x 2 = 10).
Wat je onderin de tabel doet, moet je boven ook doen; alleen dan klopt de verhoudingstabel nog!
Dus: 2 x 2 =4 km. Ze fietst dus 4 km per 10 minuten.
afstand in km
2
4
tijd in minuten
5
10
x2
x2
Slide 16 - Diapositive
Nu gaan we van 10 minuten naar 60 minuten (= 1 uur). We vermenigvuldigen 10 met 6 (want 10 x 6 = 60 minuten).
Dat moeten we dan boven in de tabel ook doen: 4 x 6 = 24 km.
Dus: Sanne fietst 24 km/u.
afstand in km
2
4
24
tijd in minuten
5
10
60
x2
x2
x6
x6
Slide 17 - Diapositive
Rekenen met een informele schaal
De schaallijn laat zien dat 1 cm op de
foto in werkelijkheid 100 cm is.
De slang is in het echt 100 keer groter
dan hiernaast is getekend.
Hoe lang is een slang van 2 cm in het
echt?
Doel 309
Slide 18 - Diapositive
Zet de gegevens die je al weet in een verhoudingstabel:
Bovenin wordt x2 gedaan; dan doe je dat onderin ook!
op de tekening
1 cm
2 cm
in het 'echt'
100 cm
?
x2
x2
op de tekening
1 cm
2 cm
in het 'echt'
100 cm
200 cm
Slide 19 - Diapositive
Een voorbeeld
Wat betekent schaal 1:300?
Alles is in het echt 300 keer groter dan je op de kaart meet.
Slide 20 - Diapositive
Hoe hoog is de tempel in het echt?
3 x 300 cm = 900 cm
900 cm = 9 m
op de tekening
1 cm
3 cm
in het echt
300 cm
900 cm
x3
x3
Slide 21 - Diapositive
Wat ga je doen?
Vandaag werk je minimaal 45 minuten in je werkpakket aan de rekendoelen van de minimum- en projecttoets:
Kies je 3 doelen uit: doelen 466, 352, 432, 493, 309. Maak per doel 10 sommen.
Kies de doelen uit die je lastig vindt.
Tijd over? Kies een vierde of zelfs vijfde doel. Gebruik de volle 45 minuten.
Slide 22 - Diapositive
timer
45:00
Je kan beginnen met rekenen. Zet de timer en je geluid aan.