H4 Kapitel 1

Präpositionen: voorzetsels
Welke voorzetsels zorgen voor de
3e naamval
A
Mit, nach, bei, seit
B
durch, für, ohne
C
von, zu, aus
D
um, bis, gegen
1 / 29
suivant
Slide 1: Quiz
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Präpositionen: voorzetsels
Welke voorzetsels zorgen voor de
3e naamval
A
Mit, nach, bei, seit
B
durch, für, ohne
C
von, zu, aus
D
um, bis, gegen

Slide 1 - Quiz

Präpositionen: voorzetsels
Welke voorzetsels zorgen voor de
4e naamval
A
Mit, nach, bei, seit
B
durch, für, ohne
C
um, bis, gegen
D
von, zu, aus

Slide 2 - Quiz

welke uitgangen gebruik je in de derde naamval?

Slide 3 - Question ouverte

welke uitgangen gebruik je in de vierde naamval?

Slide 4 - Question ouverte

Voorzetsels 3e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
mit
B
seit
C
durch
D
von

Slide 5 - Quiz

Welke voorzetsels horen bij de 4e naamval?
A
für-durch
B
über-auf
C
aus-bei
D
mit-seit

Slide 6 - Quiz

Welke 3 voorzetsels zijn voorzetsels van de 3e naamval?
A
aus, mit, gegen
B
nach, zu, bei
C
ohne, für, um
D
seit, durch, von

Slide 7 - Quiz

De woorden DE, HET en EEN zijn:
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
onpersoonlijke voornaamwoorden
D
eigennamen

Slide 8 - Quiz

Voorzetsels 4e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
durch
B
gegen
C
aus
D
um

Slide 9 - Quiz

Voorzetsels 3e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
mit
B
von
C
aus
D
durch

Slide 10 - Quiz

Voorzetsels 4e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
für
B
von
C
um
D
durch

Slide 11 - Quiz

het bezoek

Slide 12 - Question ouverte

de afspraak

Slide 13 - Question ouverte

de uitnodiging

Slide 14 - Question ouverte

contacten onderhouden

Slide 15 - Question ouverte

trouwen

Slide 16 - Question ouverte

scheiden

Slide 17 - Question ouverte

lui

Slide 18 - Question ouverte

trots

Slide 19 - Question ouverte

de echtgenoot

Slide 20 - Question ouverte

nieuwsgierig

Slide 21 - Question ouverte

desondanks

Slide 22 - Question ouverte

Gestern ... ein komischer Tag.
A
war
B
wart
C
hattet
D
hatten

Slide 23 - Quiz

Es regnete und es ... kalt.
A
hatte
B
war
C
waren
D
wart

Slide 24 - Quiz

Mein Handy ... kaputt.
A
war
B
hattest
C
hatte
D
wart

Slide 25 - Quiz

Du ... Kopfschmerzen.
A
warst
B
hatte
C
war
D
hattest

Slide 26 - Quiz

Meine Ohrstöpsel ... auch kaputt.
A
hatten
B
waren
C
hattet
D
wart

Slide 27 - Quiz

Außerdem ... meine Eltern auch da.
A
war
B
warst
C
waren
D
wart

Slide 28 - Quiz

Du ... schlechte Laune.
A
hattest
B
warst
C
war
D
hatte

Slide 29 - Quiz