Mens en Omgeving toets 1

Mens en Omgeving toets 1
oefentoets hoofdstuk 1 t/m 4
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Mens en Omgeving toets 1
oefentoets hoofdstuk 1 t/m 4

Slide 1 - Diapositive

Een baliemedewerker moet representatief zijn. Wat betekent ‘representatief’?
A
Dat je altijd aardig en klantvriendelijk bent tegen gasten en zorgvragers.
B
Dat je de omgangsregels die in een bedrijf gelden kunt toepassen.
C
Dat je de regels in het bedrijf goed kent.
D
Dat je met je uiterlijk en gedrag laat zien dat je bij het bedrijf hoort.

Slide 2 - Quiz

Bekijk de afbeelding en
beantwoord de vraag.
A
robotica
B
Mobiliteitshulpmiddel
C
Elektronisch patiëntendossier
D
Domotica

Slide 3 - Quiz

Welk apparaat moet je regelmatig ontkalken?
A
oven
B
waterkoker
C
magnetron
D
airfryer

Slide 4 - Quiz

wat betekend
dit symbool?
A
lauw water gebruiken
B
handwas
C
eerst met je hand voelen
D
voorzichtig wassen

Slide 5 - Quiz

wat betekend
dit symbool?
A
niet wassen
B
niet chemisch reinigen
C
niet in de wasmachine
D
niet in de droger

Slide 6 - Quiz

Geef twee redenen waarom het handig is om bedrijfskleding te dragen in de zorgsector.

Slide 7 - Question ouverte

leg onderstaand begrip uit:
Hardheid water

Slide 8 - Question ouverte

Waar gebruik je een zeem voor?
A
droogmaken van de wasbak
B
droogmaken van het aanrecht
C
droogmaken van ramen
D
droogmaken van de WC

Slide 9 - Quiz

Wat is een voorbeeld van non-verbale communicatie?
A
Je stemgeluid aanpassen
B
Een E-mail versturen
C
Je schouders laten hangen
D
Een gesprek voeren

Slide 10 - Quiz

Wat is een voordeel van de was buiten laten drogen?
A
Je hangt het op en hoeft nergens meer op te letten.
B
De was wordt schoner door de buitenlucht.
C
Je gebruikt geen energie en het is dus goedkoper dan een droger.
D
De was wordt goed droog zodat je het kunt strijken.

Slide 11 - Quiz

Waarom is het belangrijk om het pluisfilter regelmatig in een droger te reinigen?
A
Om de droger beter te laten werken.
B
Om kleding beter te laten ruiken.
C
Om de stof zachter te maken.
D
Om kleur aan kleding toe te voegen

Slide 12 - Quiz

Wanneer gebruik je het voorwasprogramma?
A
Als de was niet zo vuil is.
B
Als de was lekker moet ruiken
C
Als de was zacht moet worden.
D
Als de was erg vuil is.

Slide 13 - Quiz

welke wassymbolen
zijn dit?

Slide 14 - Question ouverte