Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Planning vandaag:
- 10 minuten lezen
- Wat moet je kennen voor de toets van H1 t/m H3?
- Herhaling
- Oefenen
Slide 1 - Diapositive
Wat moet je kennen/kunnen voor de toets?
Je moet weten welke tekststructuren er zijn en welke kenmerken elke tekststructuur heeft.
Je moet het onderwerp van een tekst kunnen vinden.
Je moet de hoofdgedachte van een tekst kunnen vinden.
Je moet kunnen aangeven welke alinea's bij de inleiding/het slot van de tekst horen.
Je moet het verschil tussen feitelijke en waarderende argumenten weten.
Slide 2 - Diapositive
Je moet het verschil weten tussen feiten en meningen.
Je moet weten wat enkelvoudige, nevenschikkende en onderschikkende argumentaties zijn.
Je moet argumentatieschema's kunnen maken en in kunnen vullen.
Slide 3 - Diapositive
Noem vier verschillende tekststructuren.
Slide 4 - Question ouverte
Wat is geen vaste tekststructuur?
A
verklaringsstructuur
B
aspectenstructuur
C
beoordelingsstructuur
D
probleem/oplossingsstructuur
Slide 5 - Quiz
Welke tekststructuur herken je door tijdsaanduidingen in de tekst?
A
Verleden/heden (toekomst) structuur
B
Argumentatiestructuur
C
Voor/nadelenstructuur
D
Aspectenstructuur
Slide 6 - Quiz
Staat hier een feit, mening of argument?
Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 7 - Quiz
Staat hier een feit, mening of argument?
Ik vind 'The Cell' een spannende film.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 8 - Quiz
Staat hier een feit, mening of argument?
Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 9 - Quiz
Staat hier een feit, mening of argument?
Als je te laat bent, dan moet je je melden.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 10 - Quiz
Staat hier een feit, mening of argument?
Ik vind het raar om docenten aan te spreken met u.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 11 - Quiz
Staat hier een feit, mening of argument?
Jesse Klaver moet de nieuwe minister president worden.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 12 - Quiz
Staat hier een feit, mening of argument?
Omdat hij goede standpunten heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 13 - Quiz
Waarderend of feitelijk argument: Ik ga liever naar de carnavalsoptocht in Breda dan in Oosterhout, want de optocht in Breda duurt minimaal een uur langer.
A
Waarderend
B
Feitelijk
Slide 14 - Quiz
Waarderend of feitelijk argument: Ik kijk liever naar House dan Grey's Anatomy, want ik vind de verhalen van House realistischer.
A
Waarderend
B
Feitelijk
Slide 15 - Quiz
Aan de slag!
Ga nu aan de slag met een opdracht uit H3 of maak online de oefentoets.