3HV - Les 12 Gustar/ Doler/ Encantar/ Interesar

Programa
  1. Controlar los deberes
  2. Gustar, Doler, Encantar e interesar
  3. Trabajamos
  4. Comunicación

í
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 15 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Programa
  1. Controlar los deberes
  2. Gustar, Doler, Encantar e interesar
  3. Trabajamos
  4. Comunicación

í

Slide 1 - Diapositive

Controlamos los deberes
Unidad 2 página 123,
Voca 1-40 NL-SP

Slide 2 - Diapositive

Gustar
Gustar = houden van/ leuk vinden/ lekker vinden

Er zijn maar 2 vervoegingen: GUSTA & GUSTAN

Ook staat er altijd een meewerkend voorwerp  voor het werkwoord. Dit is anders dan bij een wederkerend voorwerp (lees goed de uitleg)

Zie de volgende slides voor het stappenplan voor het vervoegen van dit werkwoord!

Slide 3 - Diapositive

Stap 1
Het meewerkend voorwerp bepaalt de persoon. Zie het blauwe rijtje in de afbeelding. Hoe weet je welke persoon je moet gebruiken?

Dit kun je zien aan de namen in de zin of de persoonsvorm (zie het  zwarte kolommetje).

vb. IK hou van pizza.

Het gaat om persoon ik, dan gaan we het meewerkendvoorwerp ME gebruiken. 

Slide 4 - Diapositive

Stap 2
Kijk naar het woord wat achter 'gustar' staat.

  1. Is het een zelfstandig nw enkelvoud of een werkwoord, dan gebruik je GUSTA.   vb: me gusta el libro. of Te gusta comer pizza.
  2. Is het een zelfstandig nw. wat achter 'gustar' staat in meervoud of staan er 2 zelfstandige nw in enkelvoud, dan gebruik je GUSTAN. bijv: Me gustan los libros, of Me gustan el libro y la pizza.

Slide 5 - Diapositive

Ontkenning
Als je wil zeggen dat je iets NIET leuk vindt of ergens NIET van houdt.

Ontkenning in het Spaans = No

De ontkenning zet je ALTIJD voor het werkwoord neer.  Dus:
(a mí) No me gusta(n)
(a ti) No te gusta(n)
(A ella) No le gusta(n)

Slide 6 - Diapositive

El verbo doler
Doler betekent: Pijn doenNet zoals bij gustar gebruik je bij doler 2 vormen: duele en duelen.


DUELE
DUELEN
zelfstandig naamwoord enkelvoud
werkwoord
zelfstandig naamwoord meervoud
(la mano)
(escuchar)
(las manos)
(la oreja y la nariz)
Wat staat er achter doler? 
Is dat enkelvoud of meervoud?

Slide 7 - Diapositive

(a mí)
me
duele/duelen
(a ti)
te
duele/duelen
(a él/ella/usted)
le
duele/duelen
(a nosotros)
nos
duele/duelen
(a vosotros)
os
duele/duelen
(a ellos/ellas/ustedes)
les
duele/duelen
wie heeft er pijn?
Wat doet pijn?
Het meewerkend voorwerp moet er bij.

Slide 8 - Diapositive

Gustar/ Doler/ Encantar/ Interesar
DOLER
ENCANTAR
INTERESAR
a mí
me
DUELE(N)
ENCANTA(N)
INTERESA(N)
a tí
te
DUELE(N)
ENCANTA(N)
INTERESA(N)
a él,ella ud.
le
DUELE(N)
ENCANTA(N)
INTERESA(N)
a nosostros
nos
DUELE(N)
ENCANTA(N)
INTERESA(N)
a vosostros
os
DUELE(N)
ENCANTA(N)
INTERESA(N)
a ellos, ellas
les
DUELE(N)
ENCANTA(N)
INTERESA(N)

Slide 9 - Diapositive

Voorbeelden
Ejemplos:
  • A mí me duele la cabeza.
  • A mí me duelen los pies, he caminado 30 kilómetros.
  • A mí me encanta la música hiphop.
  • A nosotros nos encanta comer chorizo.
  • A usted le encantan los partidos de fútbol de Bétis.
  • A ella le interesa el libro de historia.
  • A él le interesa comprar esta casa.
  • A ti te interesan los programas deportivos.

Slide 10 - Diapositive

Vervoeg de werkwoorden
  1.  A mí (gustar) ______ mucho las galletas y los dulces.
  2.  A nosotros (encantar) ______ ir a las barbacoas de Jose
  3.  ¿No te (interesar)________mucho ver al concierto, verdad?
  4.  --Sí, a mí la música clásica no (gustar)______mucho
  5.  A la señora Ramirez (doler) ______ las rodillas
  6.  A ellas (interesar) ______ conocer al nuevo alumno.
  7. Últimamente (doler)___bastante la cabeza del señor Gómez.
  8. ¿A vosotros (interesar) ______este programa en la tele?
  9. --No , a nosotros no (interesar)______ nada verlo.
  10. Ella (encantar) ______ bailar en su tiempo libre.

Slide 11 - Diapositive

Antwoorden
  1.  A mí ME GUSTAN mucho las galletas y los dulces.
  2.  A nosotros NOS ENCANTA ir a las barbacoas de Jose
  3.  ¿No TE INTERESA mucho ver al concierto, verdad?
  4.  --Sí, a mí la música clásica no ME GUSTA mucho
  5.  A la señora Ramirez LE DUELEN las rodillas.
  6.  A ellas LES INTERESA conocer al nuevo alumno.
  7. Últimamente LE DUELE bastante la cabeza del señor Gómez.
  8. ¿A vosotros OS INTERESA este programa en la tele?
  9. --No, a nosotros no NOS INTERESA nada verlo.
  10. Ella LE ENCANTA bailar en su tiempo libre.

Slide 12 - Diapositive

Trabajamos
página 16, 
ejercicios 6 y 7

Slide 13 - Diapositive

Comunicación
Página 17, 
ejercicios 1, 2, 3 y 4

Slide 14 - Diapositive

Deberes
ESTUDIAR (=leren):
- Verbos Repaso 1-90 NL-SP
+
- Unidad 2 página 123,
Voca 1-34 NL-SP

Slide 15 - Diapositive