H 5 woordenschat Overdrijving en ironie

overdrijving & ironie H5
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

overdrijving & ironie H5

Slide 1 - Diapositive

Wat staat er: overdrijving en ironie
Schrijvers proberen hun teksten vaak afwisselender te maken door taaltrucjes te gebruiken. Als je deze trucjes herkent, begrijp je een tekst beter.

Slide 2 - Diapositive

overdrijving
De schrijver laat iets extra opvallen door het groter, mooier, erger of beter te maken dan het eigenlijk is. 

Bijvoorbeeld:
– Het was een doodsaaie film.
– We hebben eeuwen op het station staan wachten.

Een overdrijving is meestal een vorm van figuurlijk taalgebruik. De schrijver bedoelt niet precies wat er staat.

Slide 3 - Diapositive

Overdrijving
Minke schreef met koeienletters.

Minke schreef heel groot.

Slide 4 - Diapositive

ironie

Ironie is eigenlijk milde spot. Je wilt mensen er niet met opzet mee kwetsen.


Het tegengestelde wordt gezegd van dat wat men bedoelt.

Je merkt aan de overdreven toon, dat de spreker het niet ernstig, maar ironisch meent.

'Fijn, al die moddersporen op de schone vloer!'



Slide 5 - Diapositive

ironie voorbeelden
– Het nieuwe fietsenhok is echt fantastisch!

Er is niet genoeg plaats voor alle fietsen en je stoot je hoofd tegen de bovenste rekken.

Als je wilt dat de ander weet dat je het niet serieus bedoelt, zet je er vaak een emoji achter.

Slide 6 - Diapositive

Welk taalmiddel is gebruikt?
'Schiet nou toch eens op! Ik sta al uren te wachten!'
A
Ironie
B
Overdrijving

Slide 7 - Quiz

Welk taalmiddel is hier gebruikt?
'Goed gedaan, hoor! Je bent voor de derde keer deze week te laat!'
A
Ironie
B
Overdrijving

Slide 8 - Quiz

'Ik word doodmoe van dat gezeur van jou!'
A
ironie
B
overdrijving

Slide 9 - Quiz

'Je klets met de oren van het hoofd!'
(tegen iemand die weinig zegt)
A
ironie
B
overdrijving

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Diapositive

Samen inoefenen/huiswerk
We maken samen opdracht 1 en 3

Zelfstandig werken: opdracht 2 en 4
Dit is ook het huiswerk

Slide 12 - Diapositive