Rente

Welke drie spaarmotieven zijn er?
1 / 23
suivant
Slide 1: Carte mentale
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welke drie spaarmotieven zijn er?

Slide 1 - Carte mentale

Spaardeposito
Gewone Spaarrekening
Vrij opneembaar spaargeld
Vaste rente
Variabele rente
Rentepercentage blijft hetzelfde
Langere, afgesproken tijd vast
Bank kan rente aanpassen
Boete bij tussentijd afhalen van geld
Geld kun je altijd opnemen
Lagere rente
Hogere rente

Slide 2 - Question de remorquage

Jan heeft € 1000 en
stopt dit in een sok onder zijn matras.
Hoeveel geld heeft Jan na 1 jaar?

Slide 3 - Question ouverte

Jan heeft € 1000 en zet dit op een
spaarrekening met 8% enkelvoudige rente.
Hoeveel geld heeft Jan na 1 jaar?

Slide 4 - Question ouverte

€ 1080
Enkelvoudige rente = rentepercentage ÷ 100 × spaarbedrag

Enkelvoudige rente = 8 ÷ 100 × € 1000 = € 80

Totaal = € 1000 + € 80 = € 1080

Slide 5 - Diapositive

Jan heeft € 1000 en zet dit op een
spaarrekening met 7% samengestelde rente.
Hoeveel geld heeft Jan na 1 jaar?

Slide 6 - Question ouverte

€ 1070
Spaartegoed = spaarbedrag × groeifactor

Spaartegoed = spaarbedrag × (1 + (rentepercentage ÷ 100) 

Spaartegoed = € 1000 × (1 + (7÷ 100) = € 1000 × 1,07 = € 1070

Slide 7 - Diapositive

Na 1 jaar:
Op welke manier heeft Jan
het meeste geld?
A
Geld in de sok onder zijn matras
B
Geld op enkelvoudige (8%) spaarrekening
C
Geld op samengestelde (7%) spaarrekening

Slide 8 - Quiz

Jan heeft € 1000 en
stopt dit in een sok onder zijn matras.
Hoeveel geld heeft Jan na 3 jaar?

Slide 9 - Question ouverte

Jan heeft € 1000 en zet dit op een
spaarrekening met 8% enkelvoudige rente.
Hoeveel geld heeft Jan na 3 jaar?

Slide 10 - Question ouverte

€ 1240
Enkelvoudige rente = rentepercentage ÷ 100 × spaarbedrag

Enkelvoudige rente = 8 ÷ 100 × € 1000 × 3 = € 240

Totaal = € 1000 + € 240 = € 1240

Slide 11 - Diapositive

Jan heeft € 1000 en zet dit op een
spaarrekening met 7% samengestelde rente.
Hoeveel geld heeft Jan na 3 jaar?

Slide 12 - Question ouverte

€ 1225,04
Spaartegoed = spaarbedrag × groeifactor × groeifactor × groeifactor 

Spaartegoed = spaarbedrag × (1 + (rentepercentage ÷ 100) × (1 + (rentepercentage ÷ 100) × 
(1 + (rentepercentage ÷ 100) 

Spaartegoed = € 1000 × (1 + (7÷ 100) × (1 + (7÷ 100)× (1 + (7÷ 100)
 = € 1000 × 1,07 × 1,07× 1,07 = € 1225,04

Slide 13 - Diapositive

Na 3 jaar:
Op welke manier heeft Jan
het meeste geld?
A
Geld in de sok onder zijn matras
B
Geld op enkelvoudige (8%) spaarrekening
C
Geld op samengestelde (7%) spaarrekening

Slide 14 - Quiz

Jan heeft € 1000 en
stopt dit in een sok onder zijn matras.
Hoeveel geld heeft Jan na 5 jaar?

Slide 15 - Question ouverte

Jan heeft € 1000 en zet dit op een
spaarrekening met 8% enkelvoudige rente.
Hoeveel geld heeft Jan na 5 jaar?

Slide 16 - Question ouverte

€ 1400
Enkelvoudige rente = rentepercentage ÷ 100 × spaarbedrag

Enkelvoudige rente = 8 ÷ 100 × € 1000 × 5 = € 400

Totaal = € 1000 + € 400 = € 1400

Slide 17 - Diapositive

Jan heeft € 1000 en zet dit op een
spaarrekening met 7% samengestelde rente.
Hoeveel geld heeft Jan na 5 jaar?

Slide 18 - Question ouverte

€ 1402,55
Spaartegoed = spaarbedrag × groeifactor × groeifactor × groeifactor × groeifactor × groeifactor 

Spaartegoed = € 1000 × 1,07 × 1,07 × 1,07 × 1,07 × 1,07 = € 1402,55

Slide 19 - Diapositive

Na 5 jaar:
Op welke manier heeft Jan
het meeste geld?
A
Geld in de sok onder zijn matras
B
Geld op enkelvoudige (8%) spaarrekening
C
Geld op samengestelde (7%) spaarrekening

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive