mdl 6,7 en spelling 4-6

Indeling teksten
Tekst is verdeeld in :
  • inleiding
  • middenstuk (kern)
  • slot


1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, tLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Indeling teksten
Tekst is verdeeld in :
  • inleiding
  • middenstuk (kern)
  • slot


Slide 1 - Diapositive

Inleiding, middenstuk, slot

Slide 2 - Diapositive

inleiding, middenstuk, slot
inleiding, middenstuk, slot

Slide 3 - Diapositive

WAT ZIJN DEELONDERWERPEN?

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Onderwerp (en deelonderwerpen)
Elke tekst gaat ergens over. Het heeft een bepaald onderwerp.

Als er veel over een onderwerp te vertellen is, kan het onderverdeeld zijn in deelonderwerpen.

Het onderwerp schrijf je zo kort mogelijk.


Slide 6 - Diapositive

Onderwerp + deelonderwerpen
Drie alinea's in het middenstuk.

Drie deelonderwerpen in het middenstuk.
onderwerp
deelonderwerp
deelonderwerp
deelonderwerp
inleiding
slot

Slide 7 - Diapositive

Deelonderwerp
  • Het onderwerp van één (of meerdere) alinea's.
  • Iedere alinea gaat over een deelonderwerp.
  • Je hebt (bijna) altijd meerdere deelonderwerpen in een tekst.


Slide 8 - Diapositive

Onderwerp: 
Black Friday 
Deelonderwerp:
Ontstaan van Black Friday 
Deelonderwerp:
Drukte in de stad.
Deelonderwerp:
Goede aanbiedingen of onzin aanbiedingen
Middenstuk: 

Alinea 3

Alinea 4
Alinea 2

Slide 9 - Diapositive

Onderwerp: 
Huiswerk
Deelonderwerp:
Waarom huiswerk
Deelonderwerp:
Soorten huiswerk
Deelonderwerp:
Controleren van huiswerk
Middenstuk: 

Alinea 3

Alinea 4
Alinea 2

Slide 10 - Diapositive

Deelonderwerpen over puppies

Slide 11 - Question ouverte

Waar vind je deelonderwerpen?
A
Inleiding
B
Middenstuk
C
Slot

Slide 12 - Quiz

Deelonderwerpen zijn altijd maar 1 alinea
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

MEERVOUD

De meeste zelfstandige naamwoorden (zn) hebben

een meervoud.


Er zijn verschillende manieren waarop je

het meervoud van zn maakt.

Slide 14 - Diapositive

Het meervoud van blik
A
bliken
B
blikken

Slide 15 - Quiz

Wat is het meervoud?
A
machine
B
machientjes
C
machines

Slide 16 - Quiz

Wat is het meervoud ?
A
aapen
B
aapjes
C
apen
D
appen

Slide 17 - Quiz

Wat is het meervoud van
KAAS
A
kaazen
B
kazen
C
kaasen
D
kasen

Slide 18 - Quiz

meervoud
A
kroketten
B
kroketen

Slide 19 - Quiz

Wat is het meervoud: meer
A
merren
B
meerderen
C
meren
D
meers

Slide 20 - Quiz

Meervoud van:
boef
A
boefen
B
boeven
C
boefs

Slide 21 - Quiz

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van appel?
A
appeltje
B
appelje
C
appel'tje
D
appeletje

Slide 22 - Quiz

Verkleinwoorden
A
woningkje
B
woninkje
C
woningetje

Slide 23 - Quiz

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van "arm"?
A
Armetje
B
Armkje
C
Armje
D
Armpje

Slide 24 - Quiz

Verkleinwoorden
A
bewegingkje
B
bewegingje
C
bewegingetje
D
beweginkje

Slide 25 - Quiz

Aan de slag
Ga zelf oefenen met:

  • trainen
  • oefentoetsen
  • cambiumned.nl 

Slide 26 - Diapositive