Spelling werkwoordspelling

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 3

Deze les:

-  werkwoordspelling

- opdrachten spelling op Cambiumned

pv tegenwoordige tijd

Onderwerp =

ik: ik-vorm (Ik meld)

jij, hij, zij, het: ik-vorm + (De docent meldt)

meervoud: hele werkwoord (De meisjes melden) 

jij / je achter de pv?: ik-vorm (meld jij het?)

pv verleden tijd

sterk of zwak?

zwak: te (n) of de (n) 

> maak de stam

> check laatste letter

> in 't ex-kofschip?-> te (n)

niet? -> de (n)

(Ik meldde, wij verhuisden)

voltooid deelwoord

Herkennen:

1. Er staan ALTIJD twee werkwoorden in een zin. (Het IS vandaag GEBEURD)

2. Begint vaak met ge, be, ont, ver, her

3. > maak de stam

> check laatste letter

> in 't ex-kofschip?-> t

niet? -> d

Als het hard (vriezen), (veranderen) het water in ijs zodat je erop kunt schaatsen.

1. vriest, verandert
2. vriest, veranderd
3. vroor, verandert

Wie heeft de verbouwing van dat pand (financieren) en het bedrijf daarmee (redden)?

Dit nieuwe model (rijden) veel beter dan het vorige.

1. rijdt
2. rijd

Dit met diamanten ingezette horloge, (kosten) vorig jaar tweeduizend euro.

1. koste
2. kostte
3. kosde
4. kosdde

Hij (beloven) mij te verbeteren.

1. beloofte
2. beloofde

Marije (houden) zich zelfs onder moeilijke omstandigheden goed en dat (verbazen) me bijzonder.

1. hield, verbaasdt
2. houd, verbaast
3. houdt, verbaast

Ik heb heel lang (geloven) dat spoken bestaan.

De (afdrukken) foto's waren mislukt; daarom heb ik ze (retourneren).

1. afgedrukte, retourneerd
2. afgedrukte, geretourneerd
3. afgedruktte, geretourneert

Waarom (zeggen) je niets en kijk je zo (bedroeven)?

1. zegt, bedroeft
2. zegt, bedroefd
3. zeg, bedroefd

Het (worden) tijd dat jij je standpunt (vernieuwen).

1. word, vernieuwt
2. wordt, vernieuwd
3. wordt, vernieuwt

Goed of fout: hij herhaald de les

1. Goed
2. Fout

Omdat het rapport destijds te veel fouten (bevatten), werd het (vernietigen).

1. bevatten, vernietigd
2. bevatte, vernietigd
3. bevatte, vernietigt

Noteer het voltooid deelwoord:
weet jij wat daar is (gebeuren)?

Onze klas is (herindelen), omdat zich de afgelopen weken veel nieuwe leerlingen (aanmelden).

1. herindeeld, aanmelden
2. heringedeeld, aanmelden
3. heringedeeld, aanmeldden

Meneer Hendriksen (antwoorden) maar niet op de vraag die ik gisteren per mail (stellen) heb.

1. antwoorde, gesteld
2. antwoordt, gesteld
3. antwoordt, gestelt

Het (printen) formulier heb ik direct naar u toe (faxen).

1. geprinte, gefaxt
2. printe, gefaxt
3. geprintte, gefaxt

De vaak (beboeten) man (rijden) tegenwoordig een stuk langzamer met zijn auto.

Hij heeft (faken) dat hij directeur is

1. gefaked
2. gefakt
3. gefakd
4. gefaket

Merel (checken) gisteren op de verjaardag steeds of zij al een bericht (krijgen) had.

1. checkte, gekregen
2. checkt, gekregen
3. check, gekregen

(Snijden) het vlees in kleine stukjes, nadat je er peper en zout over (strooien) hebt.

1. Snijdt, gestrooid
2. Snijd, gestrooid
3. Snijd, gestrooit

Morgen (halen) mijn tante het (voorschrijven) recept bij de apotheek.

1. haalt, voorgeschreven
2. haalde, voorgeschreven
3. haalt, voorgeschrijven

Hij melde zich bij de docent.

1. Goed
2. Fout

Wat ga je doen?

taalblokken.nl  > spelling en grammatica 2F> Spelling> werkwoordspelling tegenwoordige tijd, verleden tijd, voltooid deelwoord. 

Wat ga je doen?

Taalblokken.nl: spelling/grammatica 2f > werkwoordspelling tegenwoordige tijd, verleden tijd, voltooid deelwoord. 

vragen?

https://quizizz.com/admin/quiz/5dcc634be89d48001b37a739/werkwoordspelling 

Nadat het kind buiten had (spelen), (besluiten) het naar binnen te gaan.

1. gespeelt, besluitte
2. gespeeld, besluitte
3. gespeeld, besloot

De broodjes in de kantine worden goed (beleggen).

Het zwembad (worden) aan het eind van de zomer (leegpompen).

1. wordt, leeggepompt
2. word, leeggepompt
3. wordt, leegepompd

Goed of fout:
Word je vriend snel boos?

1. Goed
2. Fout

Het (irriteren) mij dat jij er alles zo (uitflappen)!

1. irriteerde, uitflapt
2. irriteert, uitflapt
3. irriteert, uitflapte

Dorien (bellen) altijd mobiel en (gebruiken) nooit de vaste lijn.

1. belde, gebruikt
2. belt, gebruikte
3. belt, gebruikt

Ze (boffen) met de uitslag

1. bofte
2. bofde

Ze hebben flink op de aankleding (besparen)

1. bespaart
2. gespaard
3. bespaard

Hoe schrijf je dit?

Ik heb hem gisteren (mailen).

Mijn navigatie is gisteren

1. geupdate
2. ge-updatet
3. ge-updated
4. geüpdatet

Het (besteden) geld was van mijn vader.

1. besteedde
2. besteden
3. bestede

De (melden) misdaad is niet anoniem gebleven

1. gemeldde
2. vermeldde
3. gemelde

Wordt die crimineel nog wel (veroordelen)?

De (witten) muur is mooi geworden.

1. gewitte
2. witte
3. gewite

De winkelier werd er (ingeluis.....

1. d
2. t

Examens volgende periode

- lezen en luisteren periode 3

- spreken periode 4