10.3 LSJ-2 U4 - Wederkerende werkwoorden

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

wederkerende werkwoorden

Eerst: herhaling uitgangen présent = tegenwoordige tijd

Je parle                    = ik praat

Tu parles                  = jij praat

Il parle                       = hij praat

Elle parle                 = zij praat

On parle                   = Men praat / we praten

Nous parlons         = Wij praten

Vous parlez             = Jullie praten / U praat

Ils parlent                 = Zij praten (mannelijk)

Elles parlent            = Zij praten (vrouwelijk)

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

(chanter) Je ...................dans un groupe de rock.

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

( parler) Nous ....................... de notre prof.

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

(danser) ils .................. toute la nuit.

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

( habiter) On ..................... à Pijnacker.

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

(raconter) Elle .............. cette histoire à tout le monde.

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

(voyager) vous ............... souvent?

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

(chanter) il ...... bien!

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

(jouer) ils ................ un jeu vidéo.

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent

( trouver) Comment tu ........... ce film?

Maken: 

noem 'n NL wederk ww

wederkerende ww herkennen

Je herkent een wederkerend werkwoord in het Nederlands aan het woordje 'zich' (zich wassen, zich vergissen enz.)

In het Frans herken je een wederkerend werkwoord aan het woordje 'se' (se laver, se tromper etc.)

vervoeging wederkerende ww

Wederkerende ww worden net als alle andere ww op -er vervoegd, maar er komt een wederkerend voornaamwoord bij:

je me / m'

tu te / t'

il/ elle/ on se / s'

nous nous

vous vous

ils/elles se / s'

se tromper = zich vergissen

je me trompe

tu te trompes

il/ elle/ on se trompe

nous nous trompons

vous vous trompez

ils/elles se trompent

se concentrer - je

1. je concentre me
2. je me concentre
3. je se concentre
4. je concentre je

s'arrêter - nous

1. nous s'arrêtons
2. nous arrêtons nous
3. nous nous arrêter
4. nous nous arrêtons

jij vermaakt je (s'amuser)

1. tu s'amuse
2. tu t'amuse
3. tu s'amuses
4. tu t'amuses

zij kleedt zich aan (s'habiller)

u wast zich (se laver)

in 't NL niet wederkerend

- gaan slapen = se coucher

- opstaan = se lever

- douchen = se doucher

- uitlachen = se moquer de

- heten = s'appeler

- stoppen = s'arrêter

- trainen = s'entraîner

- wandelen = se promener

passé composé wederk ww

Wederkerende ww worden in de passé composé ALTIJD vervoegd met hulpww être !! Dus ook als het hulpww in het NL 'hebben' is:

- ik heb me vergist = je me SUIS trompé(e)

- zij heeft zich gewassen = elle s'EST lavée

- wij hebben ons vermaakt = nous nous SOMMES amusés

se tromper - passé composé

je me suis trompé(e)

tu t'es trompé(e)

il/elle s'est trompé(e)

nous nous sommes trompé(e)s

vous vous êtes trompé(e)(s)

ils/elles se sont trompé(e)s

hij heeft zich aangekleed (s'habiller)

1. il a s'habillé
2. il s'a habillé
3. il est s'habillé
4. il s'est habillé

wij zijn gestopt (s'arrêter)

1. nous sommes arrêtés
2. nous sommes nous arrêtés
3. nous nous sommes arrêtés
4. nous se sommes arrêtés

zij heeft zich gehaast (se dépêcher)

1. elle a se dépêché
2. elle s'est dépêchée
3. elle est se dépêchée
4. elle s'a dépêché

ik heb me gewassen (se laver)

zij (mnl) hebben zich vergist (se tromper)

au travail!

maken ex