V3 naamvallen uitleg

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Stappenplan naamvallen

-> Der of Ein?

-> geslacht?

-> naamval?

Der- of Ein?

Der-Gruppe: der, die, das, dieser, jener, jeder, mancher, solcher, welcher, aller, sämtliche, beide

Ein-Gruppe: ein, kein, mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr, Ihr (= ein, kein, en de bezittelijk voornaamwoorden)

Geslacht?

Gaat om het zelfstandig naamwoord wat erachter staat!

Tips:

- 'het'- woorden zijn meestal onzijdig

- Woorden op -ung, -ion, -keit, -heit, -e zijn meestal vrouwelijk

Naamval?

1. Staat er een werkwoord met een vaste naamval voor?

2. Staat er een voorzetsel voor?

3. Ontleden! (ow = 1e, lv = 4e, mv = 3e, bezittelijk maar zonder 'von' = 2e)

Der/Ein bij: 'Der Hund (mijn) Mutter ist süß'?

1. Der
2. Ein

Geslacht bij: 'Der Hund (mijn) Mutter ist süß'?

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. meervoud
4. onzijdig

Naamval bij: 'Der Hund (mijn) Mutter ist süß'?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Der Hund (mijn) Mutter ist süß

Der/Ein bij: 'Wir haben gegen (deze) Menschen gespielt'?

1. Der
2. Ein

Geslacht bij: 'Wir haben gegen (deze) Menschen gespielt'?

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig
4. meervoud

Naamval bij: 'Wir haben gegen (deze) Menschen gespielt'?

1. 1e
2. 2e
3. 3e
4. 4e

Wir haben gegen (deze) Menschen gespielt

Wer hat (deze) Schuhe gekauft?

Ich treffe mich gerne mit (mijn) besten Freundin.

Er hat (alle) Dozenten einen Brief geschickt.

Das Kind (jouw) Schwester ist jung.