§5.4 Budgetteren

§5.4 Budgetteren
Leerdoelen, na deze les kun je:
-Begroting
-Budgetteren
-Bezuinigen
-Wanneer is budgetteren makkelijker?
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

§5.4 Budgetteren
Leerdoelen, na deze les kun je:
-Begroting
-Budgetteren
-Bezuinigen
-Wanneer is budgetteren makkelijker?

Slide 1 - Diapositive

Begroting
  • Begroting = overzicht van uitgaven die je nog moet doen en inkomsten die je nog moet krijgen


  • Budgetteren = het maken van een begroting
  • Nibud = geeft voorlichting over het budget

Slide 2 - Diapositive

Begroting maart
Inkomsten
Uitgaven
Inkomen uit arbeid
(bijv. salaris)

Inkomen uit winst

Overdrachtsinkomen
(bijv. zakgeld of een uitkering)

Huishoudelijke uitgaven
(bijv. eten, kapper)


Slide 3 - Diapositive

Begroting

Slide 4 - Diapositive

Budgetteren
Budgetteren  = inkomsten en uitgaven op elkaar afstemmen

Bezuinigen = uitgaven verminderen op budgetten

Slide 5 - Diapositive

Geld tekort? 3 oplossingen


  • Inkomsten vergroten
  • Geld lenen als het echt niet anders kan
  • Bezuinigen (= uitgaven verminderen)


Let op! Je kunt niet meteen op vaste lasten bezuinigen

(= abonnementen etc.)


Slide 6 - Diapositive

Bezuinigen
  • Goedkopere spullen kopen
  • Uitgaven schrappen (dus niet meer kopen)
  • Uitgaven uitstellen 

Slide 7 - Diapositive

Wanneer is budgetteren makkelijker?
Met veel of met weinig inkomen?

Is het makkelijker als je inkomen groeit of krimpt?

Slide 8 - Diapositive

Wat is het doel van een begroting?
A
Een begroting zorgt ervoor dat je genoeg geld uitgeeft.
B
Een begroting dient als bewijs voor de belastingdienst
C
Een begroting geeft je inzicht in je toekomstige inkomsten en uitgaven.
D
Een begroting is een goede oefening in hoofdrekenen.

Slide 9 - Quiz

een begroting is
A
overzicht van inkomsten
B
overzicht van uitgaven
C
overzicht van inkomsten en uitgaven

Slide 10 - Quiz

Wat is budgetteren?
A
Een begroting maken
B
Een plan maken
C
Geld overmaken
D
Geld verdienen

Slide 11 - Quiz

Als je wilt bezuinigen moet je ook minder gaan sparen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quiz