§3.8 Quiz, uitloop

Hoofdstuk 3
MAVO 3



Log alvast in op LessonUp
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare school

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 3
MAVO 3



Log alvast in op LessonUp

Slide 1 - Diapositive

Je doet 24 maanden over het afbetalen van de lening
Elke maand betaal je € 2.100,- voor de lening. 
Een ander woord voor een lening
We lenen € 10.000, en we moeten in totaal € 11.000 terugbetalen. € 1.000 betalen we dus méér terug. 
Looptijd
Termijnbedrag
Krediet
Kredietkosten

Slide 2 - Question de remorquage

Lees de onderstaande zinnen. Noteer per zin van welk spaarmotief er sprake is.

1) Jeanine spaart om onvoorziene uitgaven 
te kunnen doen. 
2) Martine legt geld opzij om volgend jaar met vakantie te kunnen.
3) Jaco heeft zijn geld op de bank gezet vanwege een gunstige spaarrente.
Doel
Rente
Voorzorg

Slide 3 - Question de remorquage

Bereken de enkelvoudige rente na 2 jaar sparen:
€1000 op de rekening tegen 2% rente.
A
€ 40,00
B
€ 120,00
C
€ 60,00
D
€ 100,00

Slide 4 - Quiz

De wisselkoers van 1 euro is
wisselkoers kopen: $1,30
Wisselkoers verkopen: 1,28
Hoeveel krijg je voor 300 euro?
A
$384
B
$231
C
$234
D
$390

Slide 5 - Quiz

Wat zijn nadelen van vreemde valuta?
A
De wisselkoers van vreemde valuta varieert
B
Je kunt ermee betalen in andere landen
C
Je kunt gemakkelijk prijzen vergelijken

Slide 6 - Quiz

Saldo
Directe ruil
Elektronisch betalen
Indirecte ruil
Geld gebruiken bij ruil
Betalen via internet of telefoon
Het bedrag wat nu op je rekening staat
Ruilen zonder geld

Slide 7 - Question de remorquage

De winst bij beleggen noem je ...
A
Bedrijfswinst
B
Rendement
C
Dividend
D
Heffing

Slide 8 - Quiz

Bereken de samengestelde rente na 2 jaar sparen:
€1000 op de rekening tegen 2% rente
A
€1040,10
B
€1040,20
C
€1040,30
D
€1040,40

Slide 9 - Quiz

Je wilt een nieuwe tablet hebben. Je gaat hiervoor geld lenen.
Welk leenmotief heb je?
A
Je hebt tijdelijk geld tekort.
B
Je hebt onverwacht geld tekort.
C
Je leent voor de koop van een gebruiksgoed.
D
Je leent voor de koop van een huis.

Slide 10 - Quiz

Op een bankafschrift staat:
vorig saldo € 45
afgeboekt € 12
bijgeboekt € 36

Bereken het nieuwe saldo.

Slide 11 - Question ouverte

Met beleggen kun je geld verliezen
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quiz

Welke van de onderstaande is geen leenmotief
A
Lenen om een tijdelijk tekort op te vangen
B
Je wilt een duurzaam consumptiegoed kopen
C
Je hebt onverwacht dringend geld nodig
D
Geld lenen voor rente; extra inkomsten

Slide 13 - Quiz

Rekenfunctie
Spaarfunctie
Ruilfunctie
Met oppassen verdien
 je € 5,- per uur
Je moeder spit de folders door
Het verjaardagsgeld bewaar je voorlopig
Pim betaalt via een tikkie voor de lunch
Als je 16 bent wil je een brommer 
Je gaat naar de VS en hebt dollars nodig
Je zoek een vergelijkend warenonderzoek
Als je elke maand € 15,- spaart heb je na 2 jaar voldoende.

Slide 14 - Question de remorquage


Zijn de volgende beweringen juist of onjuist? 
 1 Rente op spaargeld is hoger dan de rente die je betaalt over geleend geld.  
 2 Een variabele rente op een spaarrekening kan veranderen. 
 3 Als een bank failliet gaat, ben je al je spaargeld kwijt. 
 4 Als je je spaargeld binnenkort nodig hebt, neem je een spaardeposito. 
A
1 en 2 zijn juist. 3 en 4 zijn onjuist.
B
Alleen 2 is juist. 1, 3 en 4 zijn onjuist.
C
2 en 3 zijn juist. 1 en 4 zijn onjuist.
D
Alleen 4 is juist. 1, 2 en 3 zijn onjuist.

Slide 15 - Quiz

Juist of onjuist?
Samengestelde rente levert meer op dan enkelvoudige rente.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

Bij de lening salariskrediet mag je niet rood staan.
A
Waar
B
Niet waar, je mag nooit rood staan.
C
Niet waar, deze lening bestaat niet.
D
Niet waar, je mag wel rood staan.

Slide 17 - Quiz

Nieuw saldo = oud saldo + ontvangsten - betalingen
Samengestelde interest
Enkelvoudige interest
Kredietkosten
Dividend
Wisselkoers

Slide 18 - Question de remorquage

I. Door inflatie stijgt de koopkracht van het spaargeld.
II. Voor het kopen van een auto kun je een hypothecaire lening afsluiten. De auto is daarbij het onderpand.

A
beide beweringen zijn juist
B
beide beweringen zijn onjuist
C
bewering 1 is juist en 2 onjuist
D
bewering 1 is onjuist en bewering 2 juist

Slide 19 - Quiz

Je leent € 3.000 en moet deze lening terugbetalen in 36 maandtermijnen van € 95.

Bereken de kredietkosten

Slide 20 - Question ouverte

Opdracht 1: Sleep de geldsoorten naar de bijbehorende afbeeldingen.
Chartaal geld
Chartaal geld
Giraal geld
Giraal geld

Slide 21 - Question de remorquage

Huiswerk
Lezen §4.1, maak wat weet je nog H4 & startopdrachten

Slide 22 - Diapositive