haben und sein tegenwoordige tijd en verleden tijd en voltooid deelwoord

Klas 3 Duits
Pak je grammaticaoverzicht op pagina 50
Herhaling van ......

1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Klas 3 Duits
Pak je grammaticaoverzicht op pagina 50
Herhaling van ......

Slide 1 - Diapositive

haben - sein : tegenwoordige tijd
haben - sein : verleden tijd
voltooid deelwoord zwakke werkwoorden

Slide 2 - Diapositive

Doel


Ik kan voltooid deelwoorden maken van zwakke en sterke werkwoorden


Ik kan de verleden tijd van haben en sein vervoegen

Slide 3 - Diapositive

voltooid deelwoord
zwakke werkwoorden

Slide 4 - Diapositive

kijk eens naar de volgende woorden

gewohnt

gespielt


gearbeitet

gewartet


Slide 5 - Diapositive

kijk eens naar de volgende woorden

geschwommen

gewohnt

gearbeitet

geheißen

gesprungen

gehabt

Slide 6 - Diapositive

sterke werkwoorden

- veranderen in de verleden tijd

- voltooid deelwoord is niet standaard

- voltooid deelwoord staat in de woordenlijst


geschwommen

gewohnt

Slide 7 - Diapositive

Voorbeelden

er hat angefangen

er hat gelassen

er hat geschlossen

er ist geflogen

er hat gewonnen

er hat gesessen

 

Slide 8 - Diapositive

hij heeft geboden
A
er hat geboten
B
er ist geboten

Slide 9 - Quiz

hij heeft gevlogen
A
er hat geflogen
B
er ist geflogen

Slide 10 - Quiz

hij heeft gesproken
A
er hat gesprochen
B
er ist gesprochen

Slide 11 - Quiz

hij heeft ontmoet
A
er hat getroffen
B
er ist getroffen

Slide 12 - Quiz

het is gelukt
A
es hat gelungen
B
es ist gelungen

Slide 13 - Quiz

haben en sein
verleden tijd

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Gestern ... (was) ein komischer Tag.
A
war
B
wart
C
hattet
D
hatten

Slide 16 - Quiz

Du ... (had) schlechte Laune (humeur).
A
hattest
B
warst
C
war
D
hatte

Slide 17 - Quiz

Es regnete und es ... (was) kalt.
A
hatte
B
war
C
waren
D
wart

Slide 18 - Quiz

Du ... (had) Kopfschmerzen.
A
warst
B
hatte
C
war
D
hattest

Slide 19 - Quiz

Meine Brüder ... (hadden) ein Auto.
A
hatten
B
war
C
hattet
D
wart

Slide 20 - Quiz

Mein Handy ... (was) kaputt.
A
war
B
hattest
C
hatte
D
wart

Slide 21 - Quiz

Außerdem ... (waren) meine Eltern auch da.
A
war
B
warst
C
waren
D
wart

Slide 22 - Quiz

evaluatie

Slide 23 - Diapositive

Ik kan voltooid deelwoorden maken van sterke werkwoorden
A
Ja
B
Nog niet
C
Nee

Slide 24 - Quiz

Ik kan de verleden tijd van haben en sein vervoegen

A
ja
B
bijna
C
nee
D
ik heb geen idee

Slide 25 - Quiz