Herhaling les 29 t/m 30
1 / 14
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Wat is het bijvoeglijk naamwoord van deze zin:
Voor mij in de rij staat een kale man.
Voor mij in de rij staat een kale man.
Slide 2 - Question ouverte
Wat is het bijvoeglijk naamwoord van deze zin:
De wedstrijd nam een onverwachte wending.
De wedstrijd nam een onverwachte wending.
Slide 3 - Question ouverte
Wat is het bijvoeglijk naamwoord van deze zin:
Mijn nieuwe piano is vals.
Mijn nieuwe piano is vals.
Slide 4 - Question ouverte
Wat is het bijvoeglijk naamwoord van deze zin:
1Onze taarten worden gemaakt met de beste ingrediënten.
1Onze taarten worden gemaakt met de beste ingrediënten.
Slide 5 - Question ouverte
Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?
A
Vraagzin maken
B
wie of wat + gezegd + ow
C
WIe of wat + gezegde
D
Zin in een andere tijd zetten
Slide 6 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp van de zin:
Mijn vader bakt brood
Mijn vader bakt brood
Slide 7 - Question ouverte
Wat is het lijdend voorwerp van de zin:
Apple lanceert dit najaar een nieuw product.
Apple lanceert dit najaar een nieuw product.
Slide 8 - Question ouverte
Wat is het lijdend voorwerp van de zin:
Jasper bewonderde het meisje met het rode haar.
Jasper bewonderde het meisje met het rode haar.
Slide 9 - Question ouverte
Heeft deze zin een meewerkend voorwerp?:
Ze besteedt te weinig tijd aan haar huiswerk.
Ze besteedt te weinig tijd aan haar huiswerk.
A
Ja
B
Nee
Slide 10 - Quiz
Heeft deze zin een meewerkend voorwerp?:
Die man geeft mij de kriebels.
Die man geeft mij de kriebels.
A
Ja
B
Nee
Slide 11 - Quiz
Heeft deze zin een meewerkend voorwerp?:
De bakker heeft een grote prijs gewonnen.
De bakker heeft een grote prijs gewonnen.
A
Ja
B
Nee
Slide 12 - Quiz
Heeft deze zin een meewerkend voorwerp?:
Volgende week ontvang je vijftig procent korting op alle items.
Volgende week ontvang je vijftig procent korting op alle items.
A
Ja
B
Nee
Slide 13 - Quiz
Heeft deze zin een meewerkend voorwerp?:
Mounir speelt Bas de bal toe.
Mounir speelt Bas de bal toe.
A
Ja
B
Nee
