GY2C 08-09

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

GY2C - Woche 36- Stunde 2

Was machen wir heute?

• Terugblik toetsen periode 1
• Grammatik Kapitel 1

- Het persoonlijk voornaamwoord

- Zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd + werkwoordenlijst

• Weektaak

Regeln in der Klasse

• Je bent altijd op tijd aanwezig in mijn lessen.
• We behandelen elkaar met respect (docent-leerling) (leerling-leerling).
• Als ik of een medeleerling praat ben jij stil.
• Telefoon in telefoontas (Handyhotel)
• Spullen in orde: boek + Ipad+ pen en schrift!
• Naar de wc? Vragen. 
• Je blijft zitten totdat de volgende les begint. 

Na Klar Grammatik B Seite 12

Het persoonlijk voornaamwoord in de eerste naamval (Das Personalpronomen im Nominativ)

- Eerste naamval = onderwerp (wie/wat+gezegde)

- Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een mens, een dier of een voorwerp

Na Klar Grammatik B Seite 12

Cette vidéo n'est plus disponible

Na Klar Grammatik A Seite 11

Zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd (Das Präsens der schwachen Verben)

- Zwak werkwoord: De klinker in de stam blijft in de tegenwoordige tijd en verleden tijd hetzelfde (bijv. spelen)

- Bij een sterk werkwoord verandert de klinker wel (bijv. lopen)

Na Klar Grammatik A Seite 11

Cette vidéo n'est plus disponible

Grammatik A werkwoordenlijst

Neem de werkwoorden over in je schrift.

Deze leer je voor het SO

Na Klar

Kapitel = hoofdstuk

Lektion = les/paragraaf

Je werkt in je boek. 

Zwakke werkwoorden 

in 

tegenwoordige tijd

Der Stamm von "wohnen" lautet:

1. woh
2. wohn
3. wohne

de stam van het werkwoord

          Bijna alle ww in het Duits 

          eindigen op -en.

          Als je -en eraf haalt 

          hou jij de stam over: 

b.v. wohnen, stam is dan wohn-

       machen, stam is dan mach-

zwakke Werkwoorden tegenwoordige tijd

	zwakke ww (lachen)
ich	lach- e
du	lach- st
er/sie/es	lach- t
wir	lach- en
ihr	lach - t
sie/Sie	lach - en
volt. deelwoord	ge - lach - t

Regel: feesttenten 

Wat is de stam van een zwak werkwoord in het Duits?

1. ik-vorm
2. hele werkwoord
3. hele werkwoord -(e)n
4. hij-vorm

lachen

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

lache

lacht

lachst

lachen

lacht

lachen

Meine Mutter (spielen)... Klavier.

1. spielst
2. spielen
3. spielt
4. spiele

Ich wohne in Dordrecht und wo (wohnen) du?

1. wohnt
2. wohnst
3. wohnest
4. wonst

Werkwoorden met stam op s/ss/ß/z

	reisen	küssen	tanzen
ich	reis - e	küss - e	tanz - e
du	reis - t	küss - t	tanz - t
er/sie/es	reis - t	küss - t	tanz - t
wir	reis - en	küss - en	tanz - en
ihr	reis - t	küss - t	tanz- t
sie/Sie	reis - en	küss - en	tanz- en
!!!	ge - reis - t	ge - küss - t	ge - tanz - t

Werkwoorden met stam op s/ss/ß/z

	reisen	küssen	tanzen
ich	reis - e	küss - e	tanz - e
du	reis - t	küss - t	tanz - t
er/sie/es	reis - t	küss - t	tanz - t
wir	reis - en	küss - en	tanz - en
ihr	reis - t	küss - t	tanz- t
sie/Sie	reis - en	küss - en	tanz- en
!!!	ge - reis - t	ge - küss - t	ge - tanz - t

tanzen (dansen) - du ________

1. tanzst
2. tanst
3. tanzt
4. tanzest

Warum (reißen=scheuren) du die Seiten aus dem Buch?

1. reißt
2. reißst
3. reist
4. reißest

Was (machen)... du am Wochenende?

1. mache
2. macht
3. machst
4. machen

Peppels+ Prüfungen

Les op donderdag 8e uur en vrijdag 6e uur

• Woche 38 = Am Donnerstag 21. September = 8. Stunde

SO Kapitel 1 (Zie Peppels) weging 2x

• Woche 41= am Donnerstag 12. Oktober = 8. Stunde

Pw Kapitel 1 (Zie Peppels) weging 3x

• Woche 44= Projectweek 

Eszett ß

• In het Nederlands vaak Ringel-s genoemd 
• ß staat eigenlijk voor een dubbele "ss" en wordt dus ook als een "s" uitgesproken

Voorbeelden:

• Der Fuß = de voet
• Die Straße= de straat

Weektaak week 36

maken: Lektion 1= 1+2 en 6 t/m 12 

leren: Seite 49 Lernbox Lektion 1+ Redemittel jezelf voorstellen in het Duits

Rückblick und Vorausblick

• Was haben wir gemacht?
• Gibt es noch Fragen?