ENGELS - THEME 3

ENGELS
Programma van vandaag:
GRAMMAR 7 en 8 - Instructie

Nakijken opdracht 11 t/m 20

Maken opdracht 21 t/m 27 (24 niet) + Test Yourself (blz 76 t/m 82)
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

ENGELS
Programma van vandaag:
GRAMMAR 7 en 8 - Instructie

Nakijken opdracht 11 t/m 20

Maken opdracht 21 t/m 27 (24 niet) + Test Yourself (blz 76 t/m 82)

Slide 1 - Diapositive

GRAMMAR 7
Vragen met be (zijn)

Slide 2 - Diapositive

Daar gaan we...
I am 
   You are   
       He is       
    She is    
       It is       
We are
You are
They are

Slide 3 - Diapositive

Daar gaan we...
I am
very tall
   You are
sporty
 He is funny       
  She is pretty
        It is very old      
We are
wearing the same shirt
You are
twins
They are fond of ice cream

Slide 4 - Diapositive

Vraagzinnen maken
I am
very tall --> Am I very tall?
   You are
sporty --> Are you sporty?
 He is funny --> Is he funny?  
  She is pretty --> Is she pretty?
        It is very old --> Is it very old?  
We are
wearing the same shirt --> Are we wearing the same shirt?
You are
twins --> Are you twins?
They are fond of ice cream --> Are they fond of ice cream?

Slide 5 - Diapositive

Onthoud goed
Vraagzinnen met be maak je door de eerste woorden van de zin om te draaien.

Slide 6 - Diapositive

GRAMMAR 8
Lidwoorden

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

GRAMMAR 8
Nederlandse lidwoorden
De, Het, Een

Engelse lidwoorden
A, An, The

Slide 9 - Diapositive

Wanneer gebruik je AN?
Je gebruikt AN voor woorden die in de uitspraak beginnen met een klinker (a,e,i,o,u) in alle andere gevallen gebruik je A.

Slide 10 - Diapositive

Maar....
Soms krijg je toch een A voor een klinker (a,e,i,o,u). Die klinker wordt dan als medeklinker uitgesproken.

Slide 11 - Diapositive

En...
Soms krijg je toch AN voor een medeklinker. Die medeklinker wordt dan als klinker (a,e,i,o,u).

Slide 12 - Diapositive

A of An?
A
An apple
B
A apple

Slide 13 - Quiz

A of An?
A
An ear
B
A ear

Slide 14 - Quiz

A of An?
A
An sweater
B
A sweater

Slide 15 - Quiz

A of An?
A
An friend
B
A friend

Slide 16 - Quiz

A of An?
A
An table
B
A table

Slide 17 - Quiz

A of An?
A
An eye
B
A eye

Slide 18 - Quiz

A of An?
A
An bike
B
A bike

Slide 19 - Quiz

A of An?
A
An uniform
B
A uniform

Slide 20 - Quiz

A of An?
A
An book
B
A book

Slide 21 - Quiz

A of An?
A
An European Country
B
A European Country

Slide 22 - Quiz

A of An?
A
An hour
B
A hour

Slide 23 - Quiz

A of An?
A
An X-ray
B
A X-ray

Slide 24 - Quiz

A of An?
A
An apple
B
A apple

Slide 25 - Quiz

A of An?
A
An jacket
B
A jacket

Slide 26 - Quiz

THE (de of het)
THE betekent in het Nederlands 'de' of 'het' en kun je dus bij veel woorden gebruiken.

Slide 27 - Diapositive

Nakijken
Nakijken opdracht 11 t/m 20 van je activitybook.

Slide 28 - Diapositive

Vandaag maken
Opdracht 21 t/m 27 (opdracht 24 hoeft niet)
Test yourself 1,2,3,4
Bladzijde 76 t/m 82

SUCCES!

Slide 29 - Diapositive