Dictee B6W3L2
1 / 33
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Hij bereidt.
Zet de zin in de verleden tijd.
Zet de zin in de verleden tijd.
Slide 2 - Question ouverte
Hij bereid.
In welke persoon staat deze zin?
In welke persoon staat deze zin?
A
B
2e persoon enkelvoud
C
3e persoon enkelvoud
D
zin staat in het meervoud
Slide 3 - Quiz
Ik brand.
Zet de zin in de verleden tijd.
Zet de zin in de verleden tijd.
Slide 4 - Question ouverte
Ik brand.
In welke persoon staat deze zin?
In welke persoon staat deze zin?
A
1e persoon enkelvoud
B
2e persoon enkelvoud
C
3e persoon enkelvoud
D
zin staat in het meervoud
Slide 5 - Quiz
Ze roesten.
Zet de zin in de verleden tijd.
Zet de zin in de verleden tijd.
Slide 6 - Question ouverte
Ze roesten.
In welke persoon staat deze zin?
In welke persoon staat deze zin?
A
1e persoon meervoud
B
2e persoon meervoud
C
3e persoon meervoud
D
zin staat in het enkelvoud
Slide 7 - Quiz
Jullie verlichten.
Zet de zin in de verleden tijd.
Zet de zin in de verleden tijd.
Slide 8 - Question ouverte
Ze roesten.
In welke persoon staat deze zin?
In welke persoon staat deze zin?
A
1e persoon meervoud
B
2e persoon meervoud
C
3e persoon meervoud
D
zin staat in het enkelvoud
Slide 9 - Quiz
Leiden
Ik ... (t.t.)
Ik ... (t.t.)
Slide 10 - Question ouverte
Leiden
Meester Jan ... (t.t.)
Meester Jan ... (t.t.)
Slide 11 - Question ouverte
Leiden
... je? (t.t.)
... je? (t.t.)
Slide 12 - Question ouverte
Leiden
... je oma? (t.t.)
... je oma? (t.t.)
Slide 13 - Question ouverte
Vermoeden
Ik ... (t.t.)
Ik ... (t.t.)
Slide 14 - Question ouverte
Vermoeden
Meester Jan ... (t.t.)
Meester Jan ... (t.t.)
Slide 15 - Question ouverte
Vermoeden
... je? (t.t.)
... je? (t.t.)
Slide 16 - Question ouverte
Vermoeden
... je oma? (t.t.)
... je oma? (t.t.)
Slide 17 - Question ouverte
Belanden
Ik ... (t.t.)
Ik ... (t.t.)
Slide 18 - Question ouverte
Belanden
Meester Jan ... (t.t.)
Meester Jan ... (t.t.)
Slide 19 - Question ouverte
Belanden
... je? (t.t.)
... je? (t.t.)
Slide 20 - Question ouverte
Belanden
... je oma? (t.t.)
... je oma? (t.t.)
Slide 21 - Question ouverte
Slide 22 - Diapositive
Slide 23 - Diapositive
Het schip loosde het grootste deel van de oliën in zee.
Noem de persoonsvorm.
Noem de persoonsvorm.
Slide 24 - Question ouverte
Het schip loosde het grootste deel van de oliën in zee.
Welk zinsdeel is 'Het schip'?
Welk zinsdeel is 'Het schip'?
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bepaling van plaats
Slide 25 - Quiz
Het schip loosde het grootste deel van de oliën in zee.
Noem het lijdend voorwerp.
Noem het lijdend voorwerp.
Slide 26 - Question ouverte
Het schip loosde het grootste deel van de oliën in zee.
Noem de bepaling van plaats.
Noem de bepaling van plaats.
Slide 27 - Question ouverte
Hij heeft me iets verteld over de chemische lozingen van de fabrieken.
Noem de persoonsvorm.
Noem de persoonsvorm.
Slide 28 - Question ouverte
Hij heeft me iets verteld over de chemische lozingen van de fabrieken.
Noem het werkwoordelijk gezegde.
Noem het werkwoordelijk gezegde.
Slide 29 - Question ouverte
Hij heeft me iets verteld over de chemische lozingen van de fabrieken.
Noem het onderwerp.
Noem het onderwerp.
Slide 30 - Question ouverte
Hij heeft me iets verteld over de chemische lozingen van de fabrieken.
Noem het lijdend voorwerp.
Noem het lijdend voorwerp.
Slide 31 - Question ouverte
Hij heeft me iets verteld over de chemische lozingen van de fabrieken.
Noem het meewerkend voorwerp.
Noem het meewerkend voorwerp.
