Les 7 Als alles anders gaat

Les 8 Als alles anders gaat.
Boek DCO ho.5
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
PDOMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Les 8 Als alles anders gaat.
Boek DCO ho.5

Slide 1 - Diapositive

Behandeld: Profielboek Didactiek
Hoofdstuk 1. Voorbereiden van lesactiviteiten
             ~1.2 wordt niet in zijn geheel getoetst. Enkel de stof over het lvf. 

Behandeld:
Profielboek Pedagogiek 
Ho. 3 Omgaan met verschillen
        3.5 niet
Huidig boek:
Basisboek Didactiek, Organisatie en Communicatie 
Hoofdstuk 5. Als het anders gaat 
                            ~nb: 5.4 wordt niet getoetst~  
Toetsstof blok 6

Slide 2 - Diapositive

5.3  & 5.5
Wat gaan we behandelen?
-terugblik op de vorige les
-doelen van deze les
-5.3 Achtergronden en oorzaken
-5.4 Wordt niet getoetst
-5.5 Een passende aanpak voor ieder kind
-afsluiting (wat hebben jullie onthouden van deze les)
-huiswerk voor komende week

Slide 3 - Diapositive

5.3, 5.4 & 5.5
Terugblik op de vorige les
Wat weet je nog? 

Doel: ophalen van kennis opgedaan in het maken van de presentatie en het lezen van de lesstof

Slide 4 - Diapositive

Een leerling is opstandig, gaat veel in verzet, luistert slecht en maakt veel ruzie, van welke stoornis kan er dan sprake zijn?
A
ASS
B
CD
C
ADHD
D
ODD

Slide 5 - Quiz

5.3, 5.4 & 5.5
ODD
Oppositioneel Opstandige Gedragsstoornis
 
Bij een persoon met ODD komt ernstig negatief gedrag vaker en sterker voor dan gemiddeld. 
Voor dit gedrag is geen aanwijsbare oorzaak in de omgeving (trauma, moeizame opvoeding, etc.) en het is langere tijd aanwezig.

Slide 6 - Diapositive

Als iemand moeite heeft met rekenen spreken we over een leerprobleem. Over welk leerprobleem hebben we het dan?

Slide 7 - Question ouverte

NLD (Non-verbal learning Disorder) is een ontwikkelingsstoornis
A
Waar. NLD is een ontwikkelingsstoornis.
B
Niet waar NLD is een leerstoornis.

Slide 8 - Quiz

5.3 & 5.5
Doelen van de les en paragrafen
Aan het einde van deze paragrafen weet je dat scheiding, rouw, onveilige en/of stressvolle thuissituaties  en ziekte bij familieleden invloed hebben op het gedrag en ontwikkeling van een kind.

Je weet elk kind een eigen aanpak nodig heeft en je leert dat positiviteit en humor essentieel zijn in het onderwijs.

Slide 9 - Diapositive

5.3 Achtergronden en oorzaken
Stoornissen zijn vaak erfelijk. Een kind met ADHD of ASS heeft vaak een ouder die dezelfde (leer)stoornis ook heeft. 

Opvallend gedrag is echter vaak een uiting van verlies, wanhoop, onveiligheid en angst.

In paragraaf 5.3 worden vier oorzaken besproken:
-onveilige en stressvolle omgeving
-scheiding
-rouw
-ziekte bij familieleden

Slide 10 - Diapositive

5.3 Achtergronden en oorzaken
Onveilige en stressvolle omgeving:  
Je kunt dan denken aan een gezin met financiële problemen, gezinsleden met psychische problemen, relatie problemen of verslavingen.

Vraag: 
Vind jij het terecht dat een 
kind dat getuige is van 
huiselijk geweld zelf ook 
wordt gezien als slachtoffer 
van kindermishandeling?

Slide 11 - Diapositive

5.3 Achtergronden en oorzaken
Onveilige en stressvolle omgeving:  

In de basis is het van belang dat elk mens veiligheid, acceptatie, liefde én grenzen ervaart. Wanneer dit mist zal een kind opvallend gedrag gaan vertonen.

Wie van jullie heeft hier een voorbeeld van?

Slide 12 - Diapositive

5.3 Achtergronden en oorzaken
Echtscheiding:
Het meemaken van een echtscheiding kan een oorzaak zijn van verandering in gedrag of ontwikkeling van een kind.

Er kan sprake zijn van regressieverschijnselen (zie. blz. 175) of parentificatie 

Bij een scheiding kunnen kinderen het verstandelijk wel begrijpen, maar emotioneel nog niet verwerken. Zij hebben tijd, liefde, aandacht en ouders die normaal communiceren nodig.

Volgens de laatste cijfers gaan 1/3 van stellen met kinderen uit elkaar. 

Slide 13 - Diapositive

Hoe ziet jouw gezinssamenstelling er uit?
A
Mijn ouders zijn samen
B
Mijn ouders zijn gescheiden
C
Ik ben opgegroeid in een bewust éénoudergezin
D
Mijn vader of moeder is overleden.

Slide 14 - Quiz

5.3 Achtergronden en oorzaken
Rouwverwerking bij kinderen:

Slide 15 - Diapositive

5.3 Achtergronden en oorzaken
Rouwverwerking bij kinderen:
Hoe een kind reageert op een overlijden hangt af van de leeftijd van het kind.
0-6 jaar: Kinderen weten nog niet precies wat de dood is.

6-9 jaar: Ze weten dat iemand die dood is niet meer terugkomt, maar beseffen zich niet wat dat op de langere termijn betekent.

Vanaf 9 jaar: Ze weten wat de dood inhoudt, maar weten zich er geen houding bij te geven.
Troost en warmte zijn heel belangrijk. Gedragingen die kinderen kunnen vertonen in hun rouwproces komen overeen met die van een echtscheiding. het is van belang dat alles zoveel mogelijk hetzelfde blijft.

Slide 16 - Diapositive

5.3 Achtergronden en oorzaken
Filmpje over het belang van begeleiding bij rouwverwerking van kinderen

Slide 17 - Diapositive

5.3 Achtergronden en oorzaken
Ziekte bij familieleden:

Het opgroeien met een langdurige ziek familielid (vader, moeder, broer(tje) of zus(je) kan van invloed zijn op het gedrag en de ontwikkeling van een kind.

Kinderen kunnen dan op jonge leeftijd mantelzorger zijn.

Is er iemand in de klas die hier ervaring mee heeft en kan vertellen wat hij of zijn destijds het meest nodig had van de juf of meester?

Slide 18 - Diapositive

Wat doe jij als je bijzonderheden in gedrag signaleert bij een leerling?

Slide 19 - Question ouverte

5.5 Een passende aanpak voor ieder kind
Mensen die, net zoals jullie, werken in het onderwijs hebben belangrijke taken:

-je biedt een veilige basis,
-je begeleidt leerlingen met een ontwikkelings- of leerachterstand.
-je helpt bij lastige thuissituaties
-je kunt omgaan met storend en opvallend gedrag.

Slide 20 - Diapositive

5.5 Een passende aanpak voor ieder kind
Je biedt een veilige basis
Je zorgt voor een veilige en positieve omgeving.
-open en positieve houding
-geeft warmte en structuur
-je toont aandacht voor elk kind: de drukke, de stille en het 
           gemiddelde kind.
-je hebt inlevingsvermogen
-je reageert sensitief op kinderen

Slide 21 - Diapositive

Op welke manier bij jij, als o.a., een veilige basis voor jouw leerlingen?

Slide 22 - Question ouverte

5.5 Een passende aanpak voor ieder kind
Je begeleidt leerlingen met een ontwikkelings- of leerachterstand
Je biedt passende activiteiten. 

Zorgt voor succeservaringen en zelfvertrouwen bij de leerlingen


Positiviteit, structuur, duidelijkheid en luisteren is belangrijk

Wat doe jij in het begeleiden van leerlingen met een extra hulpvraag?

Slide 23 - Diapositive

5.5 Een passende aanpak voor ieder kind
Je helpt bij lastige thuissituaties
Denk aan:
-gescheiden ouders,
-omgaan met rouw
-omgaan met ziekte in het gezin





Luisteren is hierin een sleutelwoord. Luister echt. Luister niet om antwoord te geven, maar luister om te luisteren.

Slide 24 - Diapositive

5.5 Een passende aanpak voor ieder kind
Je kunt omgaan met storend en opvallend gedrag
Zet de juiste bril op: 

Geef positieve aandacht:
Negatief: 'Wat ben jij toch druk vandaag!'
Positief: 'Wat heb jij toch veel energie vandaag!'

Complimenten geef je niet alleen in woorden, maar ook  non verbaal!!

Negeer negatief gedrag
Wanneer kan dit niet meer?
Wat moet je dan doen als o.a.?

Afleiden: Jonge kinderen kun je uit een negatieve bui halen door een grapje, de aandacht op wat anders te leggen of het bij de hand te nemen.

Slide 25 - Diapositive

5.5 Een passende aanpak voor ieder kind
Humor: Heel belangrijk! Humor blijft langer hangen dan mopperen. Kinderen houden van grapjes. 

Corrigeren:  Regelmatig zul je er niet aan ontkomen om een kind of jongere te corrigeren. Corrigeer door te benoemen welk gedrag je ziet en wat de gevolgen zijn van dat gedrag,
Corrigeer kort en duidelijk.

Straffen: Straffen doe je wanneer een kind ongewenst of gevaarlijk gedrag laat zien.
Je doet het pas als alle andere maatregelen niet werken.

Wanneer een kind ongewenst gedrag vertoont straf je dus niet meteen. Probeer eerst de andere vormen van aanpak. 

Slide 26 - Diapositive

Wanneer je niets doet met storend gedrag, kunnen andere leerlingen zich onveilig voelen.
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quiz

Bij het verlies van iemand is het belangrijk dat alles zoveel mogelijk normaal blijft
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz

Parentificatie betekent
A
dat een kind terugvalt in zijn ontwikkeling
B
dat een kind de rol van de ouder op zich neemt
C
dat een kind niet beseft wat de dood op de langere termijn betekent.
D
dat een kind zijn eigen identiteit verliest

Slide 29 - Quiz

5.5 Een passende aanpak voor ieder kind
Voor de toets

Lees de verschillende paragrafen door en noteer de begrippen die je niet begrijpt. Deze bespreken we de volgende les nog een keer!

Tip om te leren:
Bedenk voor jezelf bij iedere paragraaf 3 toetsvragen en noteer voor jezelf de antwoorden.


                                       

Slide 30 - Diapositive