S 2.1 & S2.2

1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Today's Lesson

  1. Weektaak + 1Blik Agenda
  2. 5 minute quiz
  3. Introduction to Unit 2
  4.  Listening & Grammar
  5. Homework

Slide 2 - Diapositive

Self-study
- Weektaak wk 43: 26-28 okt af
  • m S2.1 Crossing Borders
  • m S2.2 Listening 
  • m S2.3 Speaking
  • L: studybox pg  + Test Jezelf en wordtrainer (practice online)




Slide 3 - Diapositive

5-minute quiz
timer
5:00

Slide 4 - Diapositive

Vul het juiste woord in:
Do you know the …… to this question?
A
answer
B
check
C
anser
D
chek

Slide 5 - Quiz

Vul het juiste woord in:
You check the ….. to know when the next lesson is.
A
teacher
B
notebook
C
timetable
D
classroom

Slide 6 - Quiz

Vul de juiste voornaamwoorden in:
This is ..... book. Will you give it to ….?
A
my / me
B
mine / me
C
mine / my
D
my / mine

Slide 7 - Quiz

Vul de juiste voornaamwoorden in:
Our teachers are really nice. ….. do not give ….. much homework.
A
We / us
B
They / you
C
They / us
D
We / them

Slide 8 - Quiz

Vul het ontbrekende woord in:
Jane and Jessie are ……. They are 12 years old.
A
twins
B
nieces
C
only child
D
cousins

Slide 9 - Quiz

Vertaal:
Dat is jammer.

Slide 10 - Question ouverte

Vul de ontbrekende woorden in:
…… you on holiday? No, I ….. at home now.
A
Is / am
B
Are / are
C
Are / am
D
Am / is

Slide 11 - Quiz

a of an. Bij welke van de volgende woorden gebruik je NIET 'an':
A
uniform
B
aunt
C
honest
D
apple

Slide 12 - Quiz

Wat klopt niet bij het gebruik van 'a' en 'an'?
A
je gebruikt 'a' als de eerste letter van een woord klinkt als een medeklinker
B
je gebruikt 'an' als de eerste letter van een woord klinkt als een klinker
C
D
Je gebruikt altijd 'an' bij a/e/i/o/u

Slide 13 - Quiz

Vul de juiste vorm in van 'have got':
My friend ….. a nice new bike.
A
hase got
B
has got
C
haves got
D
has

Slide 14 - Quiz

Vul de juiste vorm in van 'have got'.
….. we ….. blue or green eyes?
A
Has / got
B
Haves / got
C
Have / got
D
Do / have

Slide 15 - Quiz

Maak de volgende zin ontkennend:
They have got glasses.
A
They got not glasses
B
They have got not glasses.
C
They have not got glasses.
D
They have glasses not.

Slide 16 - Quiz

Wat is de vertaling van:

Jij hebt
A
You has
B
She has
C
You have
D
We have

Slide 17 - Quiz


My teacher __ a dictionairy.
A
haven't got
B
have
C
hasn't got

Slide 18 - Quiz


The apples __ a green colour.
A
have
B
haven't
C
hasn't got

Slide 19 - Quiz

Unit 2 Crossing Borders

Slide 20 - Diapositive

Lesson 1 
  • Introduction to Scotland
  • Do paragraph 1

Slide 21 - Diapositive

Paragraph 2: Listening
  • Do exercises 1 -5 and check.
  • Grammar: Plurals and Demonstrative Pronouns.

Slide 22 - Diapositive

PLURALS

Slide 23 - Diapositive

Plurals
Algemeen 1
Zelfstandig naamwoord +s (teacher > teachers, etc.)
Algemeen 2
Eindigt het zelfstandig naamwoord op: -s/-sh/-ch/-x/-z (s-klank) , dan krijg je +es 
(bus > buses / dish > dishes / match > matches / box > boxes / fez > fezzes)
Algemeen 3
Eindigt het zelfstandig naamwoord op medeklinker+o, dan krijg je +es 
(tomato > tomatoes / hero > heroes > echo > echoes)
Algemeen 4
Als het zelfstandig naamwoord eindigt op medeklinker+y, dan krijg je -ies op het eind (city > cities / baby > babies / country > countries), de -y valt weg
Let op
Eindigt het zelfstandig naamwoord op -f, dan verandert de -f in -ves 
(wolf > wolves / knife > knives)
Uitzonderingen 1
Sommige zelfstandig naamwoorden zijn altijd enkelvoud  (hair / fish / sheep)
Sommige zelfstandig naamwoorden zijn altijd meervoud (trousers / glasses / scissors)
Uitzonderingen 2
Sommige zelfstandig naamwoorden hebben een eigen meervoudsvorm
(man > men / child > children / tooth > teeth / foot > feet / mouse > mice)

Slide 24 - Diapositive

Plural of:
A
knife's
B
knifes
C
knives
D
kniven

Slide 25 - Quiz

Plural of:
A
child's
B
childs
C
kinderen
D
children

Slide 26 - Quiz

Plural of:
A
heroes
B
hero's
C
heros
D
held

Slide 27 - Quiz

Plural of:
A
tomatos
B
tomaten
C
tomato's
D
tomatoes

Slide 28 - Quiz

Plural of
A
mouses
B
mice
C
mices
D
mouse's

Slide 29 - Quiz

Plurals (= meervoud):
What is the plural of
hobby
A
hobby's
B
hobbys
C
hobbies
D
hobby

Slide 30 - Quiz

Plural of:
A
shoe
B
shoes
C
schoenen
D
shoos

Slide 31 - Quiz

Plural of:
A
puppies
B
puppy's
C
puppys
D
puppen

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Vidéo

  Tips/Tops/Questions

Slide 35 - Diapositive

Nu jij!

Vertel in het Engels wanneer je jarig bent zoek eerst even op op welke dag je dit jaar jarig bent.


Voorbeeld:


My birthday is on the twenty-fourth of October , it's on a Tuesday this year.

Slide 36 - Diapositive

Cardinal numbers - Hoofdtelwoorden (p. 141-142 TB)
Cardinal numbers - Hoofdtelwoorden 

(p. 141-142 TB)

Slide 37 - Diapositive

Rangtelnummers (ordinal numbers)

Opdracht 26 + 27
bladzijde 45

Slide 38 - Diapositive