Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Samenstellingen
Perron 1
Slide 1 - Diapositive
Samenstellingen
Je maakt van twee woorden één woord.
Je kan dit niet zomaar doen.
Er zijn bepaalde regels.
Slide 2 - Diapositive
Betekenis samenstelling
Als twee (of meer) woorden samen één nieuw woord vormen, heet dat een samenstelling.
Zo kun je met rug en zak de samenstelling rugzak vormen.
Slide 3 - Diapositive
Samenstellingen
Als je twee woorden samenvoegt, dan hoort de regel altijd bij het eerste woord van de samenstelling.
Dus: boek en kast.
We gaan letten op het woord boek.
Slide 4 - Diapositive
Regel 1
Eindigt het eerste woord in het meervoud op -en? Dan schrijven we de -en ertussen!
Dus: boek en kast.
Meervoud van boek is boeken Dus we schrijven: boekenkast.
Slide 5 - Diapositive
Regel 2
Soms schrijf je alleen een -e tussen de twee woorden.
Bijvoorbeeld bij zon en bril.
We schrijven zonnebril.
We hebben namelijk maar éé zon.
Dus hebben we ergens maar 1 van, dan schrijven we alleen de -e.
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Wanneer nog meer alleen een -e?
Sommige woorden hebben geen meervoudsvorm, dan schrijf je ook een -e tussen de samenstelling.
Dit komt niet heel veel voor, maar bijvoorbeeld wel bij het woord
roggebrood.
Slide 8 - Diapositive
Tussen - e
Let op het eerste woord. Heeft dit woord een meervoud dat eindigt op een -s. Dan gebruik je ook een -e ertussen.
Conciërge en kamer
Meervoud is conciërges. Dus conciërgekamer.
Slide 9 - Diapositive
Tussen - e
Als het eerste woord een werkwoord is, gebruik je ook een -e.
Huilen is een werkwoord. Dus we zeggen huilebalk.
Spinnen is een werkwoord. Dus we zeggen spinnewiel.
Slide 10 - Diapositive
Tussen - e
Sommige woorden kan je op twee manieren in het meervoud zetten, namelijk met -en of -s.
Zoals: lades of laden.
Als dit het geval is, schrijven we ook de tussen - e.
We schrijven dan ladekast.
Slide 11 - Diapositive
-e
Meervoud kan op twee manieren: groentes of groenten .
Dus dan schrijven we:
groentesoep.
Slide 12 - Diapositive
Belangrijk!
Daarom moet je goed kijken naar het eerste woord. Dit is namelijk heel erg belangrijk om de samenstelling goed op te schrijven. Gebruik daarom je hulpkaart (de knalroze).
Slide 13 - Diapositive
Jullie doen REUZEgoed mee.
REUZE spreek ik heel overdreven uit. Ik leg er de nadruk op. Als je er de nadruk op legt, volgt er ook een tussen -e.
DUS RETEGOED en niet RETENGOED.
en je zegt REUZELEUK niet REUZENLEUK.
Slide 14 - Diapositive
En de laatste keer de -e.
Plat zegt iets over het land. Dus dat is een bijvoeglijk naamwoord. En daarom schrijven we platteland.
Rood zegt dus ook iets over de kool. Dus we schrijven RODEKOOL.
Slide 15 - Diapositive
Schrijf de samenstelling op. zon = schijn
Slide 16 - Question ouverte
Schrijf de samenstelling op: fiets + stalling
Slide 17 - Question ouverte
Schrijf de samenstelling: seconde + wijzer
Slide 18 - Question ouverte
Samenstelling tarwe + brood
Slide 19 - Question ouverte
Samenstelling janken + pot
Slide 20 - Question ouverte
Schrijf de samenstelling op: klas + leraar
Slide 21 - Question ouverte
Ik vind jou reus + leuk.
Slide 22 - Question ouverte
Schrijf de samenstelling: gedaante + verwisseling
Slide 23 - Question ouverte
Waarom gedaanteverwisseling
Meervoud is namelijk gedaanten of gedaantes.
Slide 24 - Diapositive
De tussen - s -
Als je sommige woorden aan elkaar plakt, krijg je een tussen -s-.
Bijvoorbeeld bij bedrijf + plant = bedrijfspand.
Station + plein = stationsplein
Slide 25 - Diapositive
Even een handigheidje
Soms hoor je een tussen -s- niet goed.
Bijvoorbeeld bij varken + stal.
Is die s nou van het woord stal of niet?
Kies eerst een ander woord, bijvoorbeeld voer.
Het is ook varkensvoer, dus ook varkensstal.
Slide 26 - Diapositive
Aan de slag
Gebruik de hulpkaart.
Kijk altijd naar het eerste woord van de samenstelling.