Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Toetsstof blok 4KVZ
LEES GOED
LEES LANGZAAM WAT ER GEVRAAGD WORDT!!
Nu kahoot
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Wat zijn ziekteverwekkers?
A
Bacteriën
B
Protozoa, parasieten
C
Virussen
D
Schimmels en gisten
Slide 3 - Quiz
Hoe kun je een infectie behandelen?
A
Met vaccinaties en operaties
B
Met antibiotica, antivirale of schimmeldodende middelen
C
Rusten en veel drinken
D
Met pijnstillers en hoestsiroop
Slide 4 - Quiz
Wat zijn algemene symptomen van een infectie?
A
Spierpijn, duizeligheid, oorsuizen
B
Jeuk, zwelling, roodheid
C
Dorst, honger, misselijkheid
D
Koorts, lusteloosheid, gebrek aan eetlust
Slide 5 - Quiz
Wat is het verschil tussen een virus en een bacterie?
A
Een virus kan je behandelen met antibiotica en een bacterie niet
B
Een bacterie kan zichzelf niet vermenigvuldigen en een virus wel
C
Een virus is een organisme en een bacterie niet
D
Een bacterie is een micro organisme en een virus niet
Slide 6 - Quiz
Wat is een ziekteverwekker?
A
Een micro organisme dat gezondheid bevordert
B
Een bacterie die helpt bij het genezen
C
Een medicijn tegen ziektes
D
Een micro organisme dat ziekte veroorzaakt
Slide 7 - Quiz
Waarom is het voor een verzorgende belangrijk om kennis te hebben van ontstekingsverschijnselen?
A
Dat hoort bij het vak van een verzorgende
B
Dan kan de verzorgende een mondmasker opzetten
C
Dan kan de verzorgende afstand houden
D
Een verzorgende zal in het werkveld vaak te maken krijgen met patiënten met een verzwakte weerstand
Slide 8 - Quiz
Aan welk ziektebeeld denk je als een zorgvrager moet hoesten, koorts heeft en pijn bij het ademhalen?
A
Bronchitis
B
Gordelroos
C
Keelontsteking
D
Longontsteking
Slide 9 - Quiz
Wat zijn drie verschijnselen die voorkomen bij een zorgvrager met een infectie van de darmen? (je mag meerdere antwoorden geven)
A
Misselijkheid, overgeven, koorts
B
Diarree, verminderde eetlust, buikpijn
C
Nekpijn, stijve benen
D
beurs gevoel in de heupen en een loopneus
Slide 10 - Quiz
Welke bewering is waar? Hepatitis…….
A
Wordt veroorzaakt door een bacterie die binnendringt in een klein wondje, wordt ook wel
wondroos genoemd en veroorzaakt een rode pijnlijke huiduitslag en blaarvorming.
B
Wordt door hetzelfde virus als waterpokken veroorzaakt, wordt ook wel gordelroos
genoemd en geeft tintelingen op de huid en daarna een rode huiduitslag met kleine, met
vocht gevulde blaasjes
C
Is een ontsteking aan de lever, meestal door een virus, het kan chronisch of acuut zijn
D
Is een ontsteking van het longweefsel, veroorzaakt door bacteriën, virussen of andere
micro-organismen.
Slide 11 - Quiz
Een zorgvrager met AIDS heeft een verhoogde kans op longontsteking. Welke twee dingen kan de verzorgende doen om de kans zo klein mogelijk te maken?
A
Stimuleren om zo rechtop mogelijk te zitten en
Inschakelen van fysiotherapeut
B
Je zo rustig mogelijk houden en bedrust
C
Hoestdrank en vitaminetabletten geven
Slide 12 - Quiz
Is er verschil tussen het hebben van HIV en AIDS? (meerdere antw goed)
A
Nee het is precies hetzelfde
B
Ja, je wordt besmet met het HIV virus dan heb je nog geen AIDS
C
Ja , wanneer je met HIV besmet bent en je start snel met behandeling dan krijg je geen AIDS
D
Nee het is precies hetzelfde virus
Slide 13 - Quiz
Wat zijn drie psychische symptomen bij een zorgvrager met de ziekte van Huntington?
A
- Vergeetachtigheid
- Lage concentratie
- Lusteloosheid
B
- Minder zorg voor het uiterlijk
- Vertraging in het denken en problemen met plannen
- Ongeremd gedrag
C
-
Slide 14 - Quiz
Een parkinsonpatiënt is vaak belemmerd in zijn slikfunctie. Welke twee acties vraagt dat van jou? ( je mag meerdere antwoorden geven)
A
1) De zorgvrager stimuleren tot rechtop zitten tijdens de maaltijd
2) De zorgvrager de tijd geven om te eten
B
1) Zo nodig de logopediste inschakelen
2) De kin van de zorgvrager ondersteunen tijdens het kauwen
C
1) Stimuleren goed te kouwen op het eten en 2) eten onder begeleiding
Slide 15 - Quiz
Wat zijn vier punten waarop je de oudere kan observeren om in te schatten hoe kwetsbaar deze is? (je kunt meerdere antwoorden geven)
A
-Of iemand frequent valt
- Of iemand de laatste tijd afgevallen is
- Of iemand goed eet
- Of iemand vermoeidheid ervaart
B
- Of iemand slecht ziet
- Of iemand alleen of samen woont
- Hoe iemand zich voelt
- De hoeveelheid medicijnen die iemand slikt
C
- Of iemand financieel krap zit
- Of iemand geen sociaal netwerk heeft
-Of iemand laag geschoold is
- of iemand meerdere ziektes en afwijkingen heeft
Slide 16 - Quiz
Wat is een CT-scan?
A
Een scan waarbij kankercellen via stofwisselingsprocessen in beeld worden gebracht. met
een magneetveld en radiogolven dwars- of lengtedoorsneden van het lichaam worden
gemaakt.
B
Een scan waarbij met een magneetveld en radiogolven afbeeldingen van het lichaam
worden gemaakt.
C
Een scan waarbij door röntgenstraling en een computer foto’s worden gemaakt van het
lichaam
D
Een scan waarbij met hulp van geluidsgolven afbeeldingen worden gemaakt.
Slide 17 - Quiz
Wat is het verschil tussen een curatieve en palliatieve behandeling van een zorgvrager met kanker?
A
Bij een palliatieve behandeling is de behandeling op genezing gericht en bij een
curatieve behandeling op het zo aangenaam mogelijk maken van het leven.
B
Bij een curatieve behandeling is de behandeling op genezing gericht en bij een
palliatieve behandeling op het zo aangenaam mogelijk maken van het leven.
Slide 18 - Quiz
Wat zijn vier aandachtspunten in de zorg voor de zorgvrager na chemotherapie? (meerdere antwoorden mogelijk)
A
-Goede voedingstoestand
- Goede vochtopname
- Observeren op ontsteking van de mondholte, keel en slokdarm
B
- Comfort, observatie misselijkheid, welbevinden
C
D
- Eventuele kaalheid/ omgaan met schaamte
- Verdeling van energie over de dag
- Het psychische aspect
Slide 19 - Quiz
Wat zijn drie redenen waarom een goedaardige tumor minder gevaarlijk is dan een kwaadaardige tumor?
A
- Ze groeien minder snel
- Ze groeien niet door in ander weefsel
B
- Ze zijn vaak omkapseld met bindweefsel
- Ze zaaien niet uit
C
Ze zijn even gevaarlijk
Slide 20 - Quiz
Wat is een beenmergpunctie? Antwoord: bij een beenmergpunctie worden... (mag meerdere antw aanvinken)
A
cellen uit het borstbeen genomen
B
callen van het bekken genomen
C
cellen microscopisch onderzocht
Slide 21 - Quiz
Wat is polyfarmacie?
A
Zorgvrager gebruikt 3 verschillende medicijnen
B
Zorgvrager gebruikt 5 of meer verschillende medicijnen
C
Zorgvrager gebruikt 4 verschillende medicijnen
D
Zorgvrager gebruikt maar 1 medicijn
Slide 22 - Quiz
Wanneer is er sprake van multimorbiditeit?
A
Wanneer men minimaal een half jaar een bepaalde ziekte heeft
B
Als men zo ziek is dat men bijna gaat sterven
C
Wanneer men meerdere chronische ziektes tegelijk heeft
D
Als men diabetes heeft
Slide 23 - Quiz
Waar let je op bij zorgvragers met multimorbiditeit?