Engels werkwoorden verleden tijd

Verleden tijd
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Verleden tijd

Slide 1 - Diapositive

Past simple = verleden tijd
Understanding and Using the Simple Past Tense

We use Simple Past to talk about actions that happened and finished in the past

Slide 2 - Diapositive

Past simple
Regelmatige werkwoorden
Werkwoord + ed
Play - played

Werkwoord eindigt op -y
Cry - cried

Slide 3 - Diapositive

Regular Verbs in the Past

Most verbs just add
 -ed to make the past tense
Examples: 
play → played 
walk → walked 
talk → talked


Slide 4 - Diapositive

Onregelmatige werkwoorden
go → went
eat → ate
have → had

These are called irregular verbs

Slide 5 - Diapositive

Wat betekent:
Past Simple?
A
simpele woorden
B
verleden tijd
C
tegenwoordige tijd
D
voorbij simpel

Slide 6 - Quiz

Wat is de regel van de regelmatige
werkwoorden in het Engels?
A
woord + et dus: walket
B
woord + ed dus: walked
C
hele werkwoord
D
moet je uit je hoofd leren

Slide 7 - Quiz

Wat is de verleden tijd van het woord
dans? (dance)

Slide 8 - Question ouverte

wat is de verledentijd
van to score?

Slide 9 - Carte mentale

Wat is de verleden tijd van
to cry?
A
cryd
B
cryed
C
cried
D
heeft geen verleden tijd

Slide 10 - Quiz

Wat is de regel bij
onregelmatige werkwoorden?
A
woord + ed
B
woord + et
C
dat kan je niet weten
D
moet je uit je hoofd leren

Slide 11 - Quiz

I ... in the pool (swim)
Ik zwom in het zwembad.
Wat moet op de ...?

Slide 12 - Question ouverte

I ... up the stairs (walk)
Ik loop op de trap.
Wat moet op de ...?

Slide 13 - Question ouverte

Engels
Maak werkblad
timer
10:00

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive