Begrijpend lezen

Voorbereiden toetsweek

Begrijpend lezen 
zakelijk schrijven
(zakelijke brief)
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Voorbereiden toetsweek

Begrijpend lezen 
zakelijk schrijven
(zakelijke brief)

Slide 1 - Diapositive

Tekst 1   Hoeveel natuur kan een mens aan?
Er is een probleem met grote dieren. In Epe en andere dorpen op de Veluwe wroeten wilde zwijnen tuinen om en in Zandvoort zijn het damherten uit de Amsterdamse Waterleidingduinen die de rozenstruiken van de omwonenden opeten en ongelukken veroorzaken. En dat alles, doordat het goed gaat met grote dieren in Nederland. “We hebben hun bedje gespreid”, zegt David Kleijn, ecoloog1) in Wageningen. “Herten, reeën, zwijnen, ganzen, kraanvogels, ze profiteren van de door de landbouw toegenomen voedselrijkdom. En natuurgebieden zijn groot genoeg geworden voor soorten die veel ruimte nodig hebben.”


Slide 2 - Diapositive

“We hebben hun bedje gespreid”, zegt David Kleijn, ecoloog1) in Wageningen.
Achter ecoloog staat een 1). 

Kijk eens onderaan de tekst in jouw boekje of op jouw scherm.

Er staat ook nog een 2), dus die staat verderop in de tekst. 

Slide 3 - Diapositive

Er is een probleem met grote dieren. In Epe en andere dorpen op de Veluwe wroeten wilde zwijnen tuinen om en in Zandvoort zijn het damherten uit de Amsterdamse Waterleidingduinen die de rozenstruiken van de omwonenden opeten en ongelukken veroorzaken. En dat alles, doordat het goed gaat met grote dieren in Nederland. “We hebben hun bedje gespreid”, zegt David Kleijn, ecoloog1) in Wageningen. “Herten, reeën, zwijnen, ganzen, kraanvogels, ze profiteren van de door de landbouw toegenomen voedselrijkdom. En natuurgebieden zijn groot genoeg geworden voor soorten die veel ruimte nodig hebben.”

In deze eerste alinea staan meerdere signaalwoorden. Welke?

Slide 4 - Carte mentale

1) Op welke manier wordt het onderwerp van de tekst in alinea 1 ingeleid?
A
door een belangrijke vraag te stellen en een deskundige aan het woord te laten
B
door een korte geschiedenis en een samenvatting vooraf te geven
C
door voorbeelden te geven en een deskundige voor te stellen
D
door voorbeelden en een samenvatting vooraf te geven

Slide 5 - Quiz

Dat doen we nog een keer
(2) Han Olff, hoogleraar aan de Universiteit van Groningen, zegt: "Het valt me op, dat we ons drukker maken om soorten die toenemen dan om soorten die afnemen. Met de vlinder en vele andere soorten gaat het steeds slechter, maar dat lijkt ons niet zo bezig te houden.” Volgens hem heeft dat te maken met de omvang van de dieren. “Hoe groter de soort, hoe groter het probleem. Hoe groter de beesten, hoe meer we vinden dat we moeten ingrijpen.” Volgens Olff kun je de grens trekken bij de das en de vos. “Dat het goed gaat met de bosmuis en de veldmuis, vinden we geen enkel probleem. Zelfs met de boommarter en de steenmarter, waar het ook beter mee gaat, kunnen we goed leven, zolang ze niet bij ons op zolder gaan zitten. De das en de vos, dat gaat nog net, al begint hier de problematische relatie al. Maar bij herten en wilde zwijnen gaan we echt problemen zien.”  

Slide 6 - Diapositive

(2) Han Olff, hoogleraar aan de Universiteit van Groningen, zegt: “Het
valt me op, dat we ons drukker maken om soorten die toenemen dan om soorten die afnemen. Met de vlinder en vele andere soorten gaat het steeds slechter, maar dat lijkt ons niet zo bezig te houden.” Volgens hem heeft dat te maken met de omvang van de dieren. “Hoe groter de soort, hoe groter het probleem. Hoe groter de beesten, hoe meer we vinden dat we moeten ingrijpen.” Volgens Olff kun je de grens trekken bij de das en de vos. “Dat het goed gaat met de bosmuis en de veldmuis, vinden we geen enkel probleem. Zelfs met de boommarter en de steenmarter, waar het ook beter mee gaat, kunnen we goed leven, zolang ze niet bij ons op zolder gaan zitten. De das en de vos, dat gaat nog net, al begint hier de problematische relatie al. Maar bij herten en wilde zwijnen gaan we echt problemen zien.”

Welke signaalwoorden herken je?

Slide 7 - Carte mentale

We lezen alinea 3, 4 en 5.
2) Welk kopje geeft het beste de inhoud weer van de alinea’s 3, 4 en 5?
A
Groot wild op de Veluwe
B
Natuurgebieden in Nederland
C
Ontwikkelingen in natuurbeleid
D
Veranderingen in wildstand

Slide 8 - Quiz

We slaan even een paar vragen over en gaan naar vraag 8.
8) Een schrijver van een artikel kan gebruik maken van
- 1 feiten.
- 2 de eigen mening.
- 3 de mening van anderen.
Waarvan maakt de schrijver van dit artikel gebruik in de alinea’s 4 en 5?
A
alleen 1
B
alleen 1 en 2
C
alleen 1 en 3
D
1, 2 en 3

Slide 9 - Quiz

We lezen alinea 6, 7 en 8.
3) Welk kopje geeft het beste de inhoud weer van de alinea’s 6, 7 en 8?

A
Ideeën voor omgaan met overlast
B
Natuurlijk evenwicht zonder jacht
C
Ruimte voor edelherten
D
Wilde zwijnen als jachtwild

Slide 10 - Quiz

4) In alinea 5 vraagt Sip van Wieren zich af of beesten de ruimte moeten krijgen, of dat de twee werelden van mens en wild dier volledig gescheiden moeten worden.
 Geef de twee argumenten uit alinea 6 voor de stelling dat bepaalde dieren de ruimte moeten krijgen.

Slide 11 - Question ouverte

Op welke manier sluit alinea 6 aan op alinea 5? 
(5) Nu, ruim twintig jaar later, lijkt het project tegen zijn grenzen aan te lopen. Docent Sip van Wieren, die aan de Universiteit van Wageningen lesgeeft, zegt: “Het draait vooral om de vraag of je vindt dat beesten de ruimte moeten krijgen, ook in je eigen domein, in je tuin of je akker, of dat je van mening bent dat de twee werelden van mens en wild dier volledig gescheiden moeten worden. Vanuit dat laatste perspectief is de Veluwe zo lek als een mandje.”

(6) Maar hoe nu verder? Hoeveel in het wild levende dieren kan onze maatschappij verdragen? Hoe bestrijd je de overlast? Sip van Wieren: “Het wordt tijd dat er eens een paar scenario’s worden besproken met alle relevante maatschappelijke organisaties.” Uitgangs100 punt is daarbij dat we wel iets toleranter mogen zijn. Han Olff: “Het is bijvoorbeeld fout om wilde zwijnen te blijven opsluiten op de Veluwe. Zij passen in veel meer delen van het land. Bovendien horen zij tot een fantastische diersoort die belangrijke effecten heeft op het ecosysteem2).” Johan Thissen van de Zoogdiervereniging pleit al jaren voor een ruimer woongebied voor wilde zwijnen. “Maar je moet wel realistisch zijn: je moet de aantallen laag houden. Dat betekent dus dat er een rol is weggelegd voor jagers.” 

Slide 12 - Diapositive

5) Op welke manier sluit alinea 6 aan op alinea 5?
A
Alinea 6 geeft een voorbeeld bij wat in alinea 5 staat.
B
Alinea 6 noemt een oorzaak van wat in alinea 5 staat.
C
In alinea 6 wordt een tegenstelling met de inhoud van alinea 5 gegeven.
D
In alinea 6 wordt een mogelijk vervolg van de situatie in alinea 5 genoemd.

Slide 13 - Quiz

6) In alinea 6 worden verschillende vragen gesteld.
 Welke deskundige uit dezelfde alinea geeft antwoord op de vraag “Hoe bestrijd je de overlast?”
Let op jouw spelling!

Slide 14 - Question ouverte

7) Johan Thissen van de Zoogdiervereniging pleit al jaren voor een ruimer woongebied voor wilde zwijnen.”
 Welk ander woord voor woongebied wordt in alinea 7 gebruikt?

Slide 15 - Question ouverte

We lezen nog even de laatste alinea. 
(9) De uitersten in het debat houden elkaar in een houdgreep. Veel wijst er echter op dat de koers gaat richting meer hoefdieren die ook buiten natuurgebieden kunnen leven,
in combinatie met meer afschot. Daarbij treedt de jager op als vervanger van de ontbrekende roofdieren. 

Slide 16 - Diapositive

9) De schrijver wil in deze tekst een probleem benoemen.
Welk probleem is dat?
A
De Nederlandse natuur kan niet voortbestaan zonder actieve jagers.
B
Het huidige natuurbeleid werkt in een dichtbevolkt Nederland niet goed.
C
Natuurbeheerders kunnen het niet eens worden over het beleid voor wilde dieren.
D
Nederland is te klein voor soorten die veel ruimte nodig hebben.

Slide 17 - Quiz

10) “Veel wijst er echter op dat de koers gaat richting meer hoefdieren die ook buiten natuurgebieden kunnen leven, in combinatie met meer afschot.”
 Welke deskundige in de tekst is het niet eens met deze stelling?
Let op jouw spelling!

Slide 18 - Question ouverte

Tekst 2       Vriendschap zonder verplichtingen
Deze tekst heeft maar twee vragen. Deze gaan we eerst lezen. 
11a. Je wilt alinea 3, 4 en 5 samenvatten. De informatie uit welke VIER van onderstaande zinnen kun je het beste gebruiken? 

11b In alinea 2 wordt de vraag gesteld: wat is vriendschap? In de tekst wordt daar antwoord op gegeven. Wat is volgens deze tekst het antwoord?




Slide 19 - Diapositive

1. Er zijn, ruwweg, drie soorten vriendschap. (regels 31-32) 
2. De eerste is gebaseerd op nut. (regels 32-33) 
3. Je sluit vriendschap omdat je via de ander bijvoorbeeld hogerop kunt komen in je werk of omdat de ander erg geliefd is en dat dan ook op jou afstraalt. (regels 33-37)

4. De tweede soort is gebaseerd op plezier, genot. (regels 41-42) 
5. Deze vriendschappen duren wel langer dan voordeelvriendschappen. (regels 47-48) 
6. De derde vorm is gebaseerd op welwillendheid, en is dus de meest zuivere. (regels 49-51) 
7. Dit noemen we doorgaans ware vriendschap.  (regels 53-54) 
8. Vrienden door dik en dun. (regel 55)

Slide 20 - Question de remorquage

11b In alinea 2 wordt de vraag gesteld: wat is vriendschap? In de tekst wordt daar antwoord op gegeven. Wat is volgens deze tekst het antwoord?

Vriendschap is …

A
voordeel halen bij de ander
B
samen dingen doen
C
je waardeert het karakter
D
dingen delen

Slide 21 - Quiz

Huiswerk woensdag 2e uur
Tekst 3 - Voor mij betekent EBS Echt Bewust Schoon 
Tekst 4 - Alledaagse helden

Zorg dat je beide teksten woensdag aan het begin van de les gemaakt heb. 

Slide 22 - Diapositive