Modale werkwoorden Duits

Modale werkwoorden Duits



Tegenwoordige- en verleden tijd
Modalverben
wissen
verleden tijd
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Modale werkwoorden Duits



Tegenwoordige- en verleden tijd
Modalverben
wissen
verleden tijd

Slide 1 - Diapositive

Lernziele
In deze les leer je wat modale werkwoorden zijn.

Je leert de vertalingen van de modale werkwoorden.

Je leert de modale werkwoorden te vervoegen in de verleden tijd en toe te passen in een zin. 

Slide 2 - Diapositive

Was ist ein Modalverb?

Een modaal werkwoord  (Modalverb)
  • Modale ww geven een noodzakelijkheid, waarschijnlijkheid, mogelijkheid of wenselijkheid aan. 
  • Staat meestal samen met een infinitief (heel werkwoord) van een ander werkwoord in een zin
  •  Verandert de betekenis van het werkwoord dat in de infinitief staat

Slide 3 - Diapositive

Heb je dat in het Nederlands ook?
Ja, kijk maar:
'hij eet' -> zegt iets over wat hij op het moment doet.
'hij wil eten' -> hier verandert het werkwoord 'willen' de betekenis van 'eten' en de zin: het is zijn wens iets te eten.
'hij kan eten' -> hier net zo: hij kan eten, maar moet niet.

'willen' en 'kunnen' zijn voorbeelden van modale werkwoorden.


Slide 4 - Diapositive

Modalverben auf Deutsch:

Slide 5 - Diapositive

Also dies sind ...

  • dürfen   (= mogen)
  • können (= kunnen)
  • müssen (= moeten als noodzaak)
  • wollen  (= willen)
  • wissen (= weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)

Slide 6 - Diapositive

Modalverben im Präteritum (o.v.t.)

Slide 7 - Diapositive

Modalverben im Präteritum
o.v.t.-verleden tijd 
dürfen = durften
können = konnten
müssen = mussten
wollen = wollten
wissen = wussten

Slide 8 - Diapositive

Die Endungen im Präteritum
Uitgangen van de o.v.t.
ich stam + e
du stam + est
er/sie/es stam + e
wir stam + en
ihr stam + et
sie/Sie stam + en

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Präteritum
(wollen) Ich ______ nach Hause gehen.
A
wollte
B
willte
C
wollt
D
willt

Slide 11 - Quiz

Präteritum
(können) Wir ______ es uns kaum vorstellen!
A
können
B
könnten
C
konnen
D
konnten

Slide 12 - Quiz

Präteritum
(dürfen) ______ du in die Disko gehen?
A
dürftest
B
darftest
C
durftest
D
darfst

Slide 13 - Quiz

Präteritum
(wissen) ______ er, dass die letzte Stunde ausfiel?
A
wisste
B
wusste
C
weißte
D
weiß

Slide 14 - Quiz

Afsluitend ...
Via onderstaande link vind je nog meer uitlegfilmpjes en extra oefeningen
 

Slide 15 - Diapositive