Les 16 Kapitel 2

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Les 16 Kapitel 2

Wat heb je nodig voor deze les:

• Je Ipad met oortjes/hoofdtelefoon
• Je Arbeitsbuch gewone boek en digiboek
• aantekening ein/eine
• aantekening regelmatige werkwoorden

Heute

• Zelfstandig controlerenh of je alles van Kapitel 2 af hebt en nagekeken.
• Digitaal oefenen
  
• Het regelmatige werkwoord: e/st/t/en/t/en
• herhaling ein, eine en het bezittelijk voornaamwoord.

Zelfstandig:

Maken: Achterstallige opdrachten van Kapitel 2 + alle klaargezette opdrachten in je digiboek (open dit in een nieuw tabblad)

Nakijken: Kapitel 2 Aufgabe 59 t/m 61, 63, 65, 66

Eerst laten zien aan mevr. van Rooij

Klaar met alle opdrachten en met nakijken?

Ga naar de volgende slide en maak de digitale opdrachten.

Hausaufgaben:

M:  59 t/m 61, 63, 65, 66

Leren: Redemittel D en J - NL/D + woordenlijst herhalen.

16 januari Toets Kapitel 2

Het stoplicht staat op oranje - je mag dus zachtjes samenwerken!

Wiederholung

Bekijk je aantekening van de regelmatige werkwoorden en de uitlegvideo op de volgende slide. Maak daarna de quiz.

0

Wat is de stam van een zwak werkwoord in het Duits?

1. ik-vorm
2. hele werkwoord
3. hele werkwoord -(e)n
4. hij-vorm

Wat gebeurt er als de stam op -t of -d eindigt?

Wat gebeurt er als een stam op een s, ß, z of x eindigt?

Welke 5 werkwoorden worden vervoegt met een extra -e?

Maak de Quiz

 Maak eventueel gebruik van een kladblaadje en je aantekening e/st/t/en/t/en.

Mark (finden) Schule toll

1. finde
2. findt
3. finden
4. findet

(arbeiten) ihr zuHause

1. arbeiten
2. arbeite
3. arbeitest
4. arbeitet

Wie (finden) du Deutsch?

1. findst
2. finden
3. findest
4. findet

Wie (heißen) du?

1. heiße
2. heißt
3. heißst
4. heißen

Wie (finden) ihr Englisch?

1. finde
2. findet
3. finden
4. findt

(reisen) du auch mit?

1. reise
2. reist
3. reisst
4. reisen

Meine Eltern (heißen) Pim und Lia

1. heißen
2. heißt
3. heiße
4. heißst

Was (machen) du da?

1. machen
2. macht
3. mache
4. machst

Ich (reisen) nach Frankreich

1. reise
2. reist
3. reisen
4. reisst

Wiederholung

Bekijk je aantekening van ein/eine. Maak daarna de quiz. Je mag gebruik maken blz. 201, als je het even niet meer weet.

bezittelijke vnw:
Anna hat (haar)___Jacke vergessen

Habt ihr (jullie) ___Eltern angerufen

(jou) ___Schwester heißt Anna

(Haar) Bruder ist 19 Jahre alt

Das ist ___________Schwester

1. mein
2. meine

Das ist ___________Bruder

1. mein
2. meine

Das sind ___________Freunde

1. mein
2. meine

Das ist ___________Freund

1. mein
2. meine

wat betekent geen in het Duits?

wat betekent onze in het Duits?

noem de bezittelijke voornaamwoorden

noem de persoonlijke voornaamwoorden

Ergänze
1) ........ Tante ist sehr nett. (zijn)

2) Hat ...... Vater auch einen schönen Wagen? (jouw)

3) Ist das ...... Buch dort auf dem Tisch? (uw)

4) Sind ..... Großeltern noch lebendig? (zijn)

5) (Mijn).....Mutter und (hun) Vater kennen sich gut.

Quizlet

Ga nu naar Quizlet en herhaal de woordenlijst van Kapitel 2. Gebruik het onderdeel schrijven en de toets. Hier ben je minimaal een kwartier mee bezig. Maak gebruik van het klokje.

Noem hier twee dingen die je geleerd hebt tijdens deze les

Extra uitdaging

Ga naar de website op de volgende slide. Deze opdrachten zijn op havo niveau. Zet 'm op! Laat je resultaten een de docent zien.

Je maakt de opdrachten in de eerste kolom.

https: