Naamvallen met voorzetsels

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Naamvallen

PROGRAMM

• Naamvallen uitleg en oefening
• Woordenschat 

Naamvallen

• Wat weten we nog over de Nominativ?

• Wat weten we nog over de Akkusativ?

• Wat weten we nog over de Dativ?

Naamval: Akkusativ - 4de naamval 📷

• Na de volgende voorzetsels volgt ALTIJD de Akkusativ: 

• durch = door                             gegen = tegen
  
• ohne = zonder                          um = om
  
• für = voor                                   bis = tot (en met)
  
• entlang = langs 

Grammatik: Dativ-3de naamval 📷

• Na de volgende voorzetsels volgt ALTIJD een Dativ:
• 
  

mit = met

nach = naar

bei = bij

seit = sinds

von = van

zu = naar

aus = uit

außer = behalve

gegenüber = tegenover

entgegen = tegemoet

Stappenplan 📷

Verkort stappenplan:

1. Vertalen

2. Voorzetsel?

• Ja? --> Akk. of Dat.
• Nee? --> ontleden

• Plural: Ich spiele mit den Kindern. 
• der-Gruppe: dies-, jed-, manch-, solch-, welch-

ein-Schema 📷

• Plural: Ich spiele mit meinen Kindern. 
• ein-Gruppe: mein-, dein-, sein-, ihr-, sein-, unser-, euer-, ihr-, Ihr-

naar 

1.  zu    - naar personen : Ich gehe zu meiner Oma

              - bij zaaknamen met lidwoord: Ich gehe zu dem Bahnhof. 

2. nach  - vaste combi : nach Hause, nach unten, nach links ...

                 - naar geografische namen  zonder lidwoord: nach     
                    Berlin, nach Deutschland

3. in   -   geografische namen met lidwoord: in die Schweiz, in die Niederlande

voor  

1.  für     - ten behoeven van: Ich habe es für dich getan. 

                   Ich kaufe Blumen für dich.  

2. vor   - plaatsbepaling of tijdsbepaling (3 of 4de) 

Oefenen

• Vul de juiste vorm van het lidwoord in:

1. Das Essen ist für d...... Mann.
2. Ich laufe mit mein..... Schwester durch d...... Wald (m).
3. Ich wohne seit ein.... Jahr bei ..............  (haar) .
4. (Wij) ....... treffen uns  dann ohne (onze) ........ Eltern. 
5. Er kommt (uit de ) ..........  Schweiz (v) . 

Ich wohne seit ein.... Jahr in Hoorn.

Er kommt aus d..... Schweiz (f).

Naamvallen 🖋

• Onderwerp: Nominativ (1e nv) - wie/wat?
  
• De leerling maakt de toets.
• Der Schüler macht den Test.

• Lijdend voorwerp: Akkusativ (4e nv) - wie/wat + gez. + ow?
• De leerling maakt de toets.
• Der Schüler macht den Test.

Naamvallen 🖋

• Meewerkend voorwerp: Dativ (3e naamval) - aan/voor
  
• De leraar geeft (aan) de leerling de toets.
• Der Lehrer gibt dem Schüler den Test.

Oefenen

• Vul de juiste vorm van het lidwoord in:

1. Siehst du d..... Frau?
2. Der Lehrer gibt d..... Kind ein Kompliment.

• 2 open vragen: vul het HELE lidwoord in.

Wir geben Klaus ein.... Ball (m).

D.... Auto (n) ist von d.... Mann.

Uitdaging

• Maak nu zelf een Nederlandse zin met:
• Onderwerp & lijdend voorwerp
• Onderwerp, lijdend voorwerp & meewerkend voorwerp

• Vertaal de zinnen nu in het Duits.
• Denk aan de naamvallen (ow = Nom., lvw = Akk., mvw = Dat.)

Samenvattend

• Nominativ (1e naamval):

1. Onderwerp

• Akkusativ (4e naamval):

1. Lijdend voorwerp
2. Na voorzetsel van Akkusativ (dofegub)

Samenvattend

• Dativ (3e naamval):
  

1. Meewerkend voorwerp (aan/voor)
2. Na voorzetsel van Dativ (zaagmens BV)

• Belangrijk: rijtes kennen, gestructureerd (rustig!) werken, 
• Behoefte aan oefenopdrachten?

ÜBEN

• Mache Aufgabe  5 und 9 Seite 41 und 43 
• Schon fertig und alles verstanden? 
• Lese die Wörter Seite 59 unter I und mache die Aufgaben 14 und 15 auf Seite 45 

Hausaufgaben

• leer de regels geslacht van zelfstandige naamwoorden blz. 265 nummer 14 en voorzetsel 270  nummer 23 en 24 

• Maak alvast de diagnostische toets op Neue Kontakte